Gemeente Breda
Registratienr: 31740]
RaadsvoorstelDienst/afdeling: SSC/JZ
De gronden direct grenzend aan het perceel van verzoekers hadden op basis van het voorheen geldende
bestemmingplan 'Buitengebied' de bestemming "Kernrandzone". Thans hebben de gronden de
bestemming "Woondoeleinden". Er zijn grenzend aan het perceel van verzoekers woningen gebouwd. Als
gevolg hiervan wordt het woongenot van verzoekers aangetast. Er is sprake van aantasting van het
uitzicht, de privacy in woning en tuin, de belevingswaarde van het gebied zoals geluidsoverlast.
Op grond van de "procedureverordening bestuursschadevergoeding 1998" is een schadebeoordelings-
commissie ingesteld ter advisering omtrent de op het verzoek te nemen beslissing. Bij brief van 2 juli
2004 is aan de Johan van Oldenbarnevelt Stichting de opdracht gegeven tot advisering met betrekking tot
onder meer het verzoek van de familie Hofkens, Schutsestraat 29 te Prinsenbeek.
Bij besluit van 21 april 2005, verzonden d.d. 28 april 2005, heeft de raad een planschadevergoeding van
17.000,-- toegekend. Dit bedrag is inmiddels met de gebruikelijke wettelijke rente vanaf de dag van
ontvangst van het verzoek om planschade aan reclamanten overgemaakt.
De uitspraken van de Rechtbank Breda en de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
De Rechtbank en daarna de Raad van State hebben geoordeeld dat de gemeente niet goed heeft
onderzocht of op de peildatum vestiging van agrarische bouwblokken waarvan op het woonperceel stank
en lichthinder kon worden ondervonden nog mogelijk was op de agrarische bouwblokken. De Raad van
State vermeldt dat indien dit met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet meer mogelijk was,
daar bij de planvergelijking geen rekening mee mocht worden gehouden. Het besluit tot ongegrond
verklaren van het bezwaarschrift is onzorgvuldig voorbereid. De Raad van State geeft in haar uitspraak
aan dat de gemeenteraad, conform de uitspraak van de rechtbank, een nieuw besluit op het bezwaar
dient te nemen.
Bezwaren
Reclamanten concluderen dat er onevenredig veel waarde wordt toegekend aan de vermeende
planologische voordelen verbonden aan de wijziging van het planologische regime, terwijl de
planologische nadelen ten onrechte zijn geminimaliseerd. Dit wordt als volgt onderbouwd.
Gesteld wordt dat in het rapport te veel nadruk wordt gelegd op een tweetal agrarische bouwblokken op
ongeveer 125 meter ten zuiden respectievelijk 250 meter ten westen van het perceel van de familie
Hofkens. Het is, gelet op de afstand, niet aannemelijk dat deze bouwblokken op enigerlei wijze van
invloed hebben kunnen zijn op het woon- en leefklimaat. Tevens wordt opgemerkt dat geuren afkomstig
van een agrarisch bedrijf niet per definitie hinderlijk zijn.
Ten onrechte staat in het rapport dat de gronden met de bestemming "Kernrandzone" slechts zijn
bestemd voor agrarische productiedoeleinden, terwijl in artikel 3 nadrukkelijk wordt opgemerkt dat deze
gronden niet alleen bestemd zijn voor agrarische productiedoeleinden, maar ook voor het functioneren
als onbebouwde bufferzone tussen het buitengebied en de dorpskom. Staande wordt gehouden dat de
realisering van opstallen in de onmiddellijke omgeving van de woning van de familie Hofkens met aan
zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet mogelijk was.
De twee nieuw gebouwde woningen leiden tot een grove schending van de privacy van de familie
Hofkens. Ter verdere adstructie van de waardevermindering van de eigendommen van de familie
Hofkens wordt verwezen naar een taxatierapport waarin wordt gesproken van een waardevermindering
van 55.000,-- vanwege de nieuwbouw van de twee vrijstaande woningen aan de achterzijde van de
woning. Bovendien is bij brief van 21 januari 2005 gereageerd op het concept-planschaderapport. Nu de
schadebeoordelingscommissie geen aanleiding heeft gevonden om de rapportage bij te stellen wordt in
het bezwaarschrift onverkort vastgehouden aan de inhoud van het schrijven van 21 januari 2005.
Gemachtigde heeft op 16 augustus 2007 schriftelijk aangegeven zich niet te kunnen vinden in de
conclusies van het nadere advies van Ten Have. Gemachtigde geeft aan dat het verschil in planschade
van 3.000,- niet te verklaren is vanuit de wetenschap dat de Johan van Oldenbarnevelt Stichting veel
waarde heeft toegekend aan de voordelen vanwege het wegvallen van de mogelijkheid tot stankoverlast.
De voordelen dienden volgens de Rechtbank en de afdeling Bestuursrechtspraak uit de berekening te
worden geëlimineerd, omdat ze in werkelijkheid niet bestonden.