Gemeente Breda
Registratienr: 31607]
RaadsvoorstelDienst/afdeling: VSO/JP
Bij hoekpercelen doet zich de situatie voor dat er in principe sprake is van twee voorgevels. Hier grenst
de 'achtertuin' van de woning ook aan het openbare domein. Hoewel dit geen verschil hoeft te maken
voor de bovenbeschreven publieke belangen, is er toch reden om hiervoor een uitzondering te maken.
Deze grond heeft voor de bewoner een hele andere betekenis dan de tuin die voor de woning ligt; voor
hem dit is echt de private tuinruimte. Dat deze tuin met een 2 meter hoge erfafscheiding wordt omsloten
is begrijpelijk. Gezien de wens van de bewoner en de gebruikswaarde van de tuin, is het zelfs niet
onredelijk hier enige coulance te betrachten.
Om te voorkomen dat hier wordt toegestaan wat in algemene zin verboden is, dienen hier
randvoorwaarden worden gesteld. De erfafscheiding (maximaal 2 meter hoog) mag één voorgevelrooilijn
overschrijden, waarbij minimaal 3 meter tot de andere rooilijn wordt aangehouden. Hierdoor blijft de
woning ook in visuele zin dominant. Om dit te waarborgen zijn de voorschriften hierop aangepast.
In de vrijstelling van Daalakker, waar reclamanten aan refereren, zijn erfafscheidingen op de
perceelgrens toegestaan, ook op hoekpercelen, met dien verstande dat deze 1 meter achter de
voorgevel(rooilijn) worden geplaatst. Stedenbouwkundig is echter 1 meter afstand vanaf de
voorgevel(rooilijn) niet voldoende om de bovengenoemde aspecten met betrekking tot het publieke
belang te waarborgen; daarom is deze afstand bepaald op minimaal 3 meter.
Wel heeft er een aanpassing plaatsgevonden met betrekking tot de eis dat een erfafscheiding minimaal
0,50 meter uit de perceelsgrens moet worden geplaatst. Dit wordt losgelaten, zodat de niet natuurlijke
erfafscheidingen (waaronder ook gaashekwerken) ook op de perceelgrens mogen worden geplaatst.
Hiermee wordt er de zienswijzen nr. 2 gedeeltelijk tegemoetgekomen.
Conclusie
De zienswijzen nr 2 gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond te verklaren.
De zienswijzen nr 3 t/m 5 ongegrond te verklaren.
6/7 De heer G. Bastiaansen en Achmea Rechtsbijstand namens G. A.C. Bastiaansen.
Samenvatting
Reclamant stelt dat het walgebouw aan de noordoost kant van het plangebied maximaal 15 meter hoog
zou mogen zijn. In ieder geval hoger dan de geluidswal ter plaatse. In het ontwerp van het
bestemmingsplan is voor deze locatie een maximale hoogte van 16 meter opgenomen. Reclamant
verzoekt dit te wijzigen. Bovendien zou toegezegd zijn dat het gebouw op minimaal 75 meter van de
woning van reclamant zou blijven. Ook zou de gevelwand aan de zijde van de Lange Bunder een
gesloten gevel zijn.
Reclamanten missen verder bij de verschillende (reeds gebouwde) woningen een hoogteaanduiding. Zij
verzoeken dit alsnog op te nemen.
Verder is de geluidswal niet beperkt in zijn hoogte. Nu kan deze zonder meer verhoogd worden hetgeen
de belangen van reclamanten en de windvang van de Korenmolen "De Hoop" in Bavel kan schaden.
Zij hebben verder bezwaar tegen het feit dat binnen de bestemming "Groenvoorziening" bouwwerken,
geen gebouwen opgericht kunnen worden tot een hoogte van maximaal 5 meter. Dit zou betekenen dat
de wal ter plaatse van de molen twintig meter hoog mag worden. Met alle gevolgen van dien en in strijd
met de afspraken over de maximale hoogte van de wal.
Reclamanten hebben bezwaar tegen de manier waarop de peil- en bouwhoogte wordt bepaald en dat
met name voor die kavels welke niet aan een weg grenzen. Hiermee kunnen kavels aanzienlijk worden
opgehoogd om de peilhoogte te kunnen wijzigen. Daarmee zou het mogelijk zijn het (wal)gebouw hoger
te laten worden dan de toegestane 15 meter. Beter is volgens reclamanten om de hoogte van het
Koolpad als peilhoogte aan te wijzen.
Zij hebben ook bezwaar tegen de in de algemene vrijstellingsbevoegdheid opgenomen
vrijstellingsmogelijkheid tot 10%. Hiermee zou de hoogte van hiervoor al genoemde (wal)gebouw kunnen
worden verhoogd tot 16,5 meter hetgeen weer in strijd zou zijn met de afspraken hierover. Ook hebben zij
bezwaar tegen de mogelijkheid om het bestemmingsplan te wijzigen voor het oprichten van een mast tot
een hoogte van 50 meter.
Tenslotte verzoeken zij de met hen gemaakte afspraken over de hoogte van de wal en het (wal)gebouw
als nadere eis in het bestemmingsplan vast te leggen, in de procedurevoorschriften een inzagetermijn
van 6 weken op te nemen.