Bijlage
Bij Raadsbesluit nr. 26514
De dato...i.. L
Mij bekend,
Verordening tot wijziging van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening 2007, inclusief de
toelichting.
Artikel 2.5.30 komt te luiden:
Artikel 2.5.30 'Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheid bij of in gebouwen'
1Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moeten
ten behoeve van parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht
in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat
gebouw hoort.
Tot het gebouw en terrein wordt gerekend oppervlakte welke
in, op of onder dat gebouw gelegen is;
op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw is gelegen hoort. Dit
terrein dient van dezelfde eigenaar of huurder van grond te zijn als het terrein
hierboven genoemd en in de directe omgeving te liggen;
in, op of onder een gebouw is gelegen en van een derde is, maar waarbij middels
een contract wordt aangetoond dat hiermee de initiatiefnemer aan de
parkeernorm voldoet. Middels een kettingbeding moet dit ook voor de toekomst
wanneer bijvoorbeeld van eigenaar wordt verwisseld, gewaarborgd worden. Dit
terrein wat derhalve niet van dezelfde eigenaar of huurder is, dient eveneens in de
directe omgeving te liggen.
2. De in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen
hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn
voldaan:
a. Indien de afmeting van bedoelde parkeerruimte ten minste 2.00 meter bij 5.00 meter
en ten hoogste 3.25 meter bij 6.00 meter bedraagt.
b. Indien de afmeting van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte -
voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,50
meter bij 5,00 meter bedraagt.
3. Het bepaalde in lid 1 geldt niet voor het gebied zoals weergegeven op de "Kaart
behorende bij de bouwverordening art. 2.5.30, lid 3" voor wat betreft woningen.
4. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte
aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende
mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde
terrein dat bij dat gebouw hoort.
5. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste
en het vierde lid:
a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op
overwegende bezwaren stuit; of