Gemeente Breda
Registratienr: 33396]
Raadsbesluit Dienst/afdeling: BEL
Memorie van toelichting Verordening onroerende-zaakbelastingen Breda 2009.
A. Algemeen.
1. Wettelijke basis.
De verordening onroerende-zaakbelastingen is gebaseerd op de tekst van de Gemeentewet (Stb. 1994,
762). Voor de waardebepaling gelden tevens de bepalingen van de Wet waardering onroerende zaken
(Stb. 1994,874; hierna: Wet WOZ). In de verordening is gekozen voor een duidelijke scheiding tussen
verantwoordelijkheden op waarderingsgebied (geregeld in de Wet WOZJ en op heffingsgebied.
Overeenkomstig de Gemeentewet is daarom gekozen voor verwijzing naar de bepalingen in de Wet
WOZ en is de tekst van de desbetreffende bepalingen niet overgenomen in de verordening. Ten behoeve
van de praktijk wordt in de toelichting bij het betreffende artikel een korte toelichting op de werking van de
Wet WOZ gegeven. De verordening en toelichting zijn gebaseerd op de wetteksten zoals die voor het
jaar 2009 bekend zijn.
2. Financiële Verhoudingswet.
Met ingang van 1997 is er een samenhang tussen de hoogte van de algemene uitkering van een gemeente
en haar belastingcapaciteit voor de onroerende-zaakbelastingen. In het verdeelmodel voor het
gemeentefonds worden enerzijds bestaande kostenverschillen tussen gemeenten gladgestreken, voor zover
deze niet zijn toe te schrijven aan expliciete eigen beleidskeuzes. Anderzijds wordt rekening gehouden met
bestaande verschillen in het vermogen eigen middelen te verwerven. De verevening met de waarde OZB
wordt gesteld op 80% van de waarde van woningen en 70% van de waarde van niet-woningen. Door deze
systematiek leiden verschillen in waarde van de onroerende zaken tot verschillen in belastingcapaciteit. Het
gemeentefonds is dan ook te zien als egalisatiefonds voor verschillen in belastingcapaciteit. De werkelijke
hoogte van de tarieven heeft geen invloed op de uitkering uit het gemeentefonds. Doordat de
belastingcapaciteit wordt bepaald door de waarde van de onroerende zaken binnen de gemeente, is dit
alleen mogelijk wanneer alle gemeenten op hetzelfde moment en op dezelfde wijze hun waarde vaststellen.
Voor het jaar 2009 wordt gewerkt met taxaties naar waardepeildatum 1 januari 2008.
3. Wet waardering onroerende zaken.
Op 1 januari 1995 is de Wet WOZ in werking getreden. Deze wet regelt de bepaling en vaststelling van de
waarde van onroerende zaken ten behoeve van de belastingheffing door rijk, gemeenten en waterschappen,
waaronder ook de onroerende-zaakbelastingen. De waardebepaling geschiedt onder verantwoordelijkheid
van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de onroerende zaak is gelegen.
De waarde wordt met een voor bezwaar en beroep vatbare beschikking aan de eigenaar en aan de
gebruiker (mits deze als belanghebbende kan worden aangemerkt, m.a.w. de gebruiker van een niet-
woning) bekendgemaakt. Vanaf 2007 wordt de waarde jaarlijks vastgesteld. Met ingang van 2008 ligt de
waardepeildatum één jaar voor aanvang van het kalenderjaar waarvoor de waarde geldt.
4. Afschaffing OZB-gebruikersbelasting voor woningen.
Met ingang van 1 januari 2006 is de OZB-gebruikersbelasting voor woningen afgeschaft (Wet van 22
december 2005, Stb. 725).
5. Afschaffing limiettarieven
Met ingang van 1 januari 2008 zijn de limieten voor tarieven en tariefstijgingen afgeschaft (Wet van 7
december 2007, Stb. 570). Gemeenten zijn vrij in het vaststellen van drie tarieven: een eigenarentarief en
een gebruikerstarief voor niet-woningen en een eigenarentarief voor woningen. Daarbij gelden geen
absolute of relatieve limieten. Wel is ter voorkoming van een onevenredige stijging van de collectieve
lastendruk een macronorm ingesteld. Dit is een bestuurlijke norm. Bij overschrijding van de norm vindt er
een bespreking plaats tussen Rijk en gemeenten in het bestuurlijk overleg Financiële Verhoudingen in de
maand april. Het Rijk kan uiteindelijk als machtsmiddel de hoogte van de uitkering uit het gemeentefonds
gebruiken.