Gemeente Breda
Raadsbesluit
Registratienr: 33396]
Dienst/afdeling: BEL
oudere jurisprudentie zijn gelding overigens niet verloren.
Het begrip gebruiker
Wie de gebruiker van een niet-woning is, zal bijvoorbeeld uit de administratie van nutsbedrijven blijken. Ook
kan gebruik worden gemaakt van aangiftebiljetten. Zie in dit verband ook artikel 8 van de verordening. Zie
voor een nadere invulling van het begrip gebruiker ook hierna bij de toelichting op het tweede lid, onderdeel
c.
Tweede lid, onderdeel a
Overeenkomstig artikel 220b, eerste lid, van de Gemeentewet zijn in artikel 1, tweede lid, van de
verordening enkele aanvullende bepalingen inzake de gebruikersbelasting opgenomen. Bij de wijziging van
de materiële belastingbepalingen in 1995 is het begrip 'feitelijk gebruik' in de Gemeentewet vervangen door
'gebruik'. Daardoor kan de gebruikersbelasting in bepaalde situaties belastingplichtigen aanwijzen die niet
feitelijk gebruik maken van een niet-woning. Zo regelt artikel 1, tweede lid, onderdeel a, van de verordening
dat gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is gegeven, wordt
aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven.
Door deze bepaling is de verhuurder (al of niet tevens eigenaar) ook belastingplichtig voor de
gebruikersbelasting als hij niet zelf gebruiker (van een deel) van de niet-woning is.
Dit betekent dat bij verzamelkantoorgebouwen met meer dan één gebruiker (die voor de Wet WOZ en de
onroerende-zaakbelastingen als één object kunnen gelden), de verhuurder in de heffing van de
gebruikersbelasting moet worden betrokken. De huurders zijn dan niet belastingplichtig. Voor alle
duidelijkheid: de bepaling ziet alleen op situaties waarin delen van de onroerende zaak worden gebruikt
door afzonderlijke gebruikers, die niet gezamenlijk het geheel gebruiken. De verhuurder van een niet-woning
kan niet als gebruiker worden aangemerkt als hij de niet-woning verhuurt aan bijvoorbeeld één onderneming
of één persoon. Verhuurt hij de verschillende delen echter aan verschillende gebruikers, dan is hij wel
belastingplichtig. Verhuurt hij echter de niet-woning als geheel aan meerdere gebruikers (bijvoorbeeld van
één onderneming), dan is hij niet belastingplichtig. Hij staat dan immers niet een gedeelte van de niet-
woning in gebruik af. Degene die het gebruik afstaat, mag overigens de gebruikersbelasting wel verhalen op
degene aan wie het gebruik van een deel wordt afgestaan.
Tweede lid, onderdeel b
Dit onderdeel bepaalt dat het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik wordt
aangemerkt als gebruik door degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld. Dit ziet met
name op niet-woningen die voor korte perioden worden verhuurd. In beginsel is de eigenaar degene die de
niet-woning ter beschikking stelt voor volgtijdig gebruik. Dit is alleen anders indien gebruik wordt
gemaakt van een verhuurorganisatie en deze verhuurorganisatie grotendeels het financiële risico van meer-
of minderopbrengsten uit de verhuur draagt. Alleen het uit handen geven van de bemiddeling (al dan niet
tegen een beperkt percentage van de verhuurprijs) aan een verhuurorganisatie is niet voldoende om deze
verhuurorganisatie als gebruiker aan te merken. Zie ook Hoge Raad 7 februari 2001, nr. 35865, LJN:
AA9843, BNB 2001/113, Belastingblad 2001, blz 456, BNB 2001/113, m.n. Snoijink (Wierden) en Hoge
Raad 22 november 2002, nr. 37361, LJN: AF0960, BNB 2003/36 m.n. Snoijink (Oostburg). Degene die de
niet-woning ter beschikking stelt is bevoegd om de belasting te verhalen op degene aan wie die zaak ter
beschikking is gesteld.
Derde lid
De vaststelling van de genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, geschiedt in het
algemeen op grond van de kadastrale registers. De tot belastingplicht leidende beperkte rechten zijn:
Appartementsrecht;
Erfpachtrecht;
Recht van opstal;
Recht van vruchtgebruik;
Recht van beklemming;
Recht van gebruik en bewoning;
Beperkt recht in de zin van artikel 5, derde lid, onderdeel b, van de Belemmeringenwet
privaatrecht.
-8-