Gemeente Breda
Raadsbesluit
Registratienr: 33396]
Dienst/afdeling: BEL
Belastingblad 2002/1220 (Goedereede) komt de Hoge Raad voor te groot afgebakende objecten echter
terug op deze jurisprudentie omdat het gevolg van een gemaakte afbakeningsfout (vernietiging van de
gehele aanslag) vaak niet in verhouding staat tot de ernst van de fout. Dit heeft de Hoge Raad ertoe
gebracht om de rechtspraak inzake een onjuiste objectafbakening voor zowel de uitvoering van de
onroerende-zaakbelastingen als de WOZ te herzien. De nieuwe leer houdt in dat de objectafbakening in
bezwaar of beroep door de gemeente of de belastingrechter kan worden aangepast indien de
oorspronkelijke beschikking of de aanslag mede betrekking heeft op objecten die in eigendom of gebruik
zijn bij derden of geheel of gedeeltelijk op het grondgebied van een andere gemeente zijn gelegen. De
aanpassing dient zodanig te geschieden dat de aanslag nog slechts betrekking heeft op één - op de juiste
wijze afgebakend - belastingobject. Daarbij dient zo nodig de waarde van het object te worden verlaagd.
Voor te klein afgebakende objecten heeft de Hoge Raad de gevolgen geschetst in het arrest van 9 mei
2003, nr. 35987, LJN: AD6058. Het komt erop neer dat WOZ-beschikkingen en aanslagen OZB (op grond
van artikel 18a AWR) van te klein afgebakende objecten dienen te worden vernietigd. Binnen de
driejaarstermijn van artikel 11 lid 3 AWR kunnen nieuwe aanslagen (eventueel tot behoud van rechten)
worden opgelegd. Dat is anders indien de driejaarstermijn is overschreden. Nieuwe beschikkingen en
navorderingsaanslagen (o.g.v. artikel18a AWR) kunnen dan worden verzonden en opgelegd binnen acht
weken nadat de 'oude' beschikkingen (onherroepelijk) zijn vernietigd (artikel 4:13, lid 3 Awb).
Tweede lid
Aan artikel 2 is een nieuw lid toegevoegd. Dit lid geeft een definitie van het begrip woning overeenkomstig
de bepaling in de Gemeentewet (artikel 220a, lid 2). Een onroerende zaak dient tot woning indien de
vastgestelde WOZ-waarde in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die
dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Het 'in hoofdzaak-criterium' wordt
uitgelegd als: 70% of meer. Voor een uitgebreide uitleg van het begrip en de toepassing voor deze
verordening wordt verwezen naar de Veelgestelde vragen over OZB-gebruikersbelastingen en
amendement-De Pater op www.vng.nl en www.wozinformatie.nl.
Artikel 3 Maatstaf van heffing
Algemeen
Met betrekking tot de term 'maatstaf van heffing' of 'heffingsmaatstaf merken wij op dat de eerste term
wordt gebruikt in algemene zin terwijl de tweede term in concrete zin wordt gebruikt (de concrete waarde
van een onroerende zaak). Daarom is in de aanhef van artikel 3 van de verordening sprake van 'maatstaf
van heffing' en in het vervolg van de verordening steeds over 'heffingsmaatstaf. Dit correspondeert met de
wettekst. De heffingsmaatstaf is de waarde van de onroerende zaak zoals deze is vastgesteld op basis van
de Wet WOZ.
In het eerste lid is de tekst van artikel 220c van de Gemeentewet overgenomen. Is de waarde middels een
WOZ-beschikking vastgesteld, dan kunnen de waardebepalende elementen in een bezwaar- enlof
beroepsprocedure tegen de aanslag niet meer aan de orde komen.
Anders: Hof Leeuwarden 29 november 2002, nr. BK 440/01LJN: AF1496 dat in een beroepsprocedure de
werktuigenvrijstelling in de beoordeling betrok, ondanks het feit dat de WOZ-beschikking onherroepelijk
vaststond.
Eerste lid
Waarde in het economische verkeer
Artikel 17 van de Wet WOZ geeft de regels voor de waardering. Uitgangspunt daarbij is de waarde in het
economische verkeer. Dat is de waarde die aan de onroerende zaak kan worden toegekend indien de volle
en onbezwaarde eigendom van de onroerende zaak zou kunnen worden overgedragen (overdrachtsfictie)
en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou
kunnen nemen (verkrijgingsfictie). Bij de waardebepaling wordt geen rekening gehouden met eventueel op
de onroerende zaak rustende lasten, zoals een anti-speculatiebeding met kettingbeding. Volgens de Hoge
Raad dient bij de waardebepaling wel rekening te worden gehouden met een zakelijke of daarmee gelijk te
stellen verplichting die de omvang van het genot van de zaak beperkt (Hoge Raad 25 november 1998, nr.
33212 LJN- AA2572, Belastingblad 1999, blz. 93 (Rotterdam)). Voor woningen en rijksmonumenten is de
waarde in het economische verkeer altijd van toepassing. Voor niet-woningen daarentegen wordt de
gecorrigeerde vervangingswaarde genomen indien deze hoger is dat de waarde in het economische
verkeer.
-13-