$H? Gemeente Breda
Registratienr: 33396]
RaadsbesluitDienst/afdeling: BEL
In de memorie van toelichting wordt opgemerkt dat de waardevaststelling in deze gevallen alleen voor het
betreffende kalenderjaar geldt. Zolang er geen WOZ-beschikking is, dient de waardevaststelling (door het
opleggen van de aanslag onroerende-zaakbelastingen) dus voor elk kalenderjaar plaats te vinden. Voor de
tekst van de vangnetbepaling is aangesloten bij de tekst van artikel 220d, vierde lid, van de Gemeentewet.
Artikel 4 Vrijstellingen
Algemeen
De verplichte vrijstellingen zijn opgenomen in artikel 220d van de Gemeentewet. Op grond van
jurisprudentie heeft de wetgever bij de Wet materiële belastingbepalingen de opzet van de vrijstellingen
gewijzigd. Een object als zodanig wordt niet vrijgesteld maar de waarde van (een gedeelte) van een object
wordt buiten aanmerking gelaten. Dit maakt het mogelijk dat een onroerende zaak gedeeltelijk wordt belast
en gedeeltelijk wordt vrijgesteld. De vrijstellingen zijn dus eigenlijk geen echte vrijstellingen maar vormen
een onderdeel van de maatstaf van heffing. Immers, bij het bepalen van de maatstaf van heffing wordt (een
gedeelte van) de waarde buiten aanmerking gelaten. Met nadruk wordt erop gewezen dat een vrijstelling
voor de onroerende-zaakbelastingen niet inhoudt dat ook de waardering achterwege kan blijven.
In het kader van de Wet WOZ kan de waardering (niet de gegevensverzameling) van een onroerende zaak
alleen achterwege blijven indien op grond van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ de
gehele waarde buiten aanmerking kan worden gelaten. In beginsel zijn de vrijstellingen die in de
Uitvoeringsregeling staan in de op de beschikking vastgestelde WOZ-waarde meegenomen. De waarde
van de volgende objecten (of objectonderdelen) wordt bij het vaststellen van de WOZ-beschikking
vrijgesteld:
bedrijfsmatige geëxploiteerde cultuurgrond;
Natuurschoonwetlandgoederen;
natuurterreinen beheerd door rechtspersonen die zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het
behoud van natuurterreinen ten doel stellen;
openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail;
werktuigen die zonder schade van betekenis kunnen worden afgescheiden van de onroerende
zaak en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken;
waterverdedigingswerken en waterbeheersingswerken in beheer bij organen en dergelijke van
publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van woningen;
kerken en andere onroerende zaken die in hoofdzaak bestemd zijn voor de openbare eredienst of
voor het houden van openbare bezinningsbijeenkomsten van levensbeschouwelijke aard, met
uitzondering van woningen;
rioolzuiverings- en afvalwaterwerken in beheer bij organen en dergelijke van publiekrechtelijke
rechtspersonen, met uitzondering van woningen.
Alle overige objecten moeten worden gewaardeerd ook al zijn zij voor de onroerende-zaakbelastingen
(wettelijk of facultatief) vrijgesteld. De enige wettelijke vrijstelling is sinds 1 januari 2005 de
kassenvrijstelling.
Vanaf 1 januari 2007 is ook de vrijstelling voor woondelen bij niet-woningen verplicht.
De uitwerking hiervan is te vinden in het derde lid. De (gedeelten van) objecten zijn vrijgesteld voor de
onroerende zaakbelastingen, maar worden niet als uitgezonderd object voor de waardering beschouwd
(zie artikel 220d, eerste lid, onderdeel b in vergelijking tot artikel 2 van de Uitvoeringsregeling
uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken). Indien de WOZ-waarde onherroepelijk
vaststaat is het niet meer mogelijk om de waardebepalende elementen, waaronder de al dan niet
toegepaste vrijstellingen, die in de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten staan, bij bezwaar of beroep
tegen de aanslag onroerende-zaakbelastingen ter discussie te stellen. Zie echter Hof Leeuwarden 20
december 2002, nr. 440/01, LJN: AF1496 waarin de werktuigenvrijstelling in beroep onderdeel uitmaakt
van de procedure ondanks dat de WOZ-beschikking vaststaat. De uitspraak lijkt in strijd met de bedoeling
van de wetgever.
-15-