Gemeente Breda Registratienr: 33396] Raadsbesluit Dienst/afdeling: BEL Eerste lid, onderdeel i De werktuigenvrijstelling is van toepassing op onroerende werktuigen welke verwijderd kunnen worden met behoud van hun waarde ais zodanig en niet op zichzelf bezien als gebouwde eigendommen zijn aan te merken. Zie onder andere Hoge Raad 16 april 1980, nr. 19727, BNB 1980/183 (Beverwijk), Hoge Raad 17 juni 1992, nr. 27639, BNB 1992/296, Belastingblad 1992, blz. 577 (Venlo), Hof Arnhem 10 januari 1995, nr. 940837, Belastingblad 1995, blz. 382 (windmolen), Hof Arnhem 28 april 1995, nr. 922262, Belastingblad 1995 blz 443 (Nijmegen) en Hof Leeuwarden 7 april 1995, nr. 900/92, Belastingblad 1995, blz. 523 (Leeuwarden), Hoge Raad 30 juni 1999, nr. 34 134, BNB 1999/298, Belastingblad 1999, blz. 688 (Asfaltmenginstallatie) en Hoge Raad 7 juni 2000, nr. 34985, BNB 2000/230, Belastingblad 2000, blz. 723 (Franekeradeel). In deze laatste twee arresten introduceert de Hoge Raad het criterium van de uiterlijke herkenbaarheid. Daar de verwijzingsuitspraken in deze zaken sterk feitelijk zijn, is het in de praktijk nog onduidelijk wat er precies met dit criterium wordt bedoeld. Zie voor de verwijzingsuitspraak inzake de asfaltmenginstallatie Hof 's-Gravenhage 22 februari 2001, nr. 99/01787 en inzake de windmolens Hof Arnhem 18 december 2000, nr. 00/1107, Belastingblad 2001, blz. 416 (Franekeradeel). Van een werktuig is geen sprake indien een bestanddeel in hoofdzaak dienstbaar is aan het gebouw in die zin dat het bestanddeel het gebouw beter geschikt maakt voor gebruik. Zie Hoge Raad 2 maart 1994, nr. 29 559, BNB 1994/113, Belastingblad 1994, blz. 303 (Leeuwarden). Eerste lid, onderdeel j Het gaat om objecten met een lage waarde, in de openbare ruimte, zonder enige markt, welke ook niet in enige heffing worden betrokken. Tweede lid Als de waarde van de woondelen van een onroerende zaak minder dan 70% uitmaakt van de totale waarde van die onroerende zaak, is sprake van een niet-woning voor de OZ8. Deze onroerende zaken, zoals boerderijen en verzorgingstehuizen, worden dus naar het tarief voor niet-woningen aangeslagen en zouden zonder nadere regeling niet profiteren van de afschaffing van de gebruikersbelasting op woningen. Door aanvaarding van een amendement-De Pater is een regeling getroffen voor deze niet-woningen: het woongedeelte wordt vrijgesteld voor de gebruikersbelasting niet-woningen. Vanaf 2007 wordt de waarde van het woongedeelte buiten de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting niet-woningen gelaten. Dit geldt ook voor gedeelten van de niet-woning die dienstbaar zijn aan woondoeleinden. In de regeling vanaf 2007 wordt de vermindering dus al in het aanslagbedrag van de gebruikersbelastingen niet-woningen verdisconteerd. Tegen een onjuiste toepassing van de vermindering kan dan bezwaar worden gemaakt in het bezwaarschrift tegen de aanslag. Voor toepassing en nadere uitwerking van dit lid wordt verwezen naar de Veelgestelde vragen over OZB-gebruikersbelastingen en amendement-De Pater op www.vng.nl en www.wozinformatie.nl. Artikel 5 Belastingtarieven Met ingang van 1 januari 2008 zijn de limieten voor tarieven en tariefstijgingen afgeschaft (Wet van 7 december 2007, Stb. 570. Kamerstukken 31133). Gemeenten zijn vrij in het vaststellen van drie tarieven: een eigenarentarief en een gebruikerstarief voor niet-woningen en een eigenarentarief voor woningen. Daarbij gelden geen absolute of relatieve limieten. Wel is ter voorkoming van een onevenredige stijging van de collectieve lastendruk een macronorm afgesproken (zie hieronder). Met ingang van 1 januari 2009 worden de tarieven naar een percentage van de waarde berekend (Stb. 2008, 262). Eerste lid De tarieven worden met ingang van 1 januari 2009 berekend naar een percentage van de waarde van de onroerende zaak. Voor elke afzonderlijke belasting kan een apart percentage worden vastgesteld dat volgens artikel 220f van de Gemeentewet wel gelijkelijk moet zijn. Vaststellen van een degressief of progressief tarief is niet mogelijk. De omrekening van de oude tarieven naar de nieuwe tarieven gaat volgens de formule- (tarief/€ 2500) X 100%. Bijvoorbeeld: het gemiddelde tarief voor woningen (eigenaren) bedraagt nu 2,34. In percentage uitgedrukt is dat 2,34/€ 2500) X 100% 0,0936%. De wet stelt geen beperkingen voor het aantal cijfers achter de komma. -18-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 2008 | | pagina 66