Gemeente Breda
Registratienr: 33506]
Raadsbesluit Dienst/afdeling: KAB
Aan alle exploitanten binnen het aangewezen gebied dienen in beginsel dezelfde eisen gesteld te worden.
Dat geldt voor die exploitanten die zich vestigen nadat een gebied is aangewezen, maar evenzeer voor
exploitanten die reeds gevestigd waren op het moment dat de gebiedsaanwijzing van kracht werd. Anders
zou de regeling teveel aan effectiviteit inboeten. Zittende exploitanten dienen echter wel de gelegenheid te
krijgen om een vergunning aan te vragen en zo nodig de exploitatie aan te passen aan de nieuwe eisen. Op
basis van artikel 2.2a.1.12 worden zij geacht te beschikken over een tijdelijke vergunning voor twee
maanden. In die twee maanden kunnen zij een aanvraag indienen voor een echte vergunning. Indien zij dat
doen wordt de tijdelijke vergunning geacht te zijn verlengd tot op de aanvraag is beslist. Dienen zij geen
aanvraag in binnen twee maanden dan dienen zij de exploitatie te staken.
Paragraaf 2 Toezicht op smart-, grow- en headshops, belshops en internetcafé's
Aanleiding voor de vergunningplicht voor deze shops kwam voort uit het feit dat Breda in bepaalde gebieden
in toenemende mate werd geconfronteerd met de vestiging van smart-, head- en growshops. Dit deed zich
vooral voor in omgevingen waar al sprake was van een aantasting van het woon- en leefklimaat door de
cumulatie van andere inrichtingen zoals horecabedrijven, belshops en internetcafé's. Om hier paal en perk
aan te stellen is door de gemeente de woon- en leefklimaatregeling opgenomen in de APV.
Met betrekking tot de juridische houdbaarheid werd opgemerkt dat niet duidelijk was in hoeverre een
dergelijke regeling juridisch houdbaar zou zijn. Dat is afhankelijk van plaatselijke omstandigheden. Bij de
vaststelling van de regeling in de APV in 2004 werd daarbij in de toelichting verwezen naar een brief van de
ministers van WVS en Justitie van eind december 2001 waarin in antwoord op Kamervragen over de
mogelijkheid van aanvullende lokale regelgeving het volgende werd gesteld:
Wij sluiten niet uit dat de gevolgen die de vestiging van een smartshop heeft op de openbare orde bij
gemeentelijke verordening worden geregeld. Gemeenten hebben immers de mogelijkheid om regelingen
vast te stellen, zolang deze regels niet treden in hetgeen in een hogere regeling is bepaald (artikel 121
Gemeentewet). Detaiihandelsgelegenheden zijn voor zover het de vestiging betreft uitsluitend gehouden aan
de Winkeltijdenwet. Deze wet is uitputtend bedoeld wat betreft de openingstijden van de wet, maar vormt
geen belemmering om in lagere (gemeentelijke) regelgeving regels te geven voor smartshops die een ander
doel nastreven. Daarbij kan aansluiting worden gezocht bij de lokale regels omtrent de vestiging van
horecagelegenheden. Gekozen kan worden voor een vergunningstelsel, zodat ook ten aanzien van
smartshops en dergelijke gelegenheden, in het kader van dit stelsel in het belang van de bescherming van
het woon- en leefklimaat en de handhaving van de openbare orde een vestigingsbeleid kan worden gevoerd.
Indien in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) bijvoorbeeld wordt bepaald dat de burgemeester de
vergunning kan weigeren als naar zijn oordeel de woon- of leefsituatie in de omgeving van het bedrijf en/of
de openbare orde nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het bedrijf, kan de burgemeester bij de
beoordeling daarvan onder meer rekening houden met het levensgedrag van de houder van de inrichting.
Tevens kan hij overgaan tot intrekking of wijziging van de vergunning als aannemelijk is dat de houder of
beheerder betrokken is of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij verboden activiteiten, zoals het
in strijd met de Wet op de Kansspelen gelegenheid geven tot het spelen van kansspelen, drugsdelicten,
heling en discriminatie.
De smart-, head- en growshops in de aangewezen gebieden werden aan maxima gebonden en voor de
exploitatie een vergunning verplicht gesteld. Uit de evaluatie is gebleken dat in het bijzonder de grow-, head-
en smartshops, belshops en internetcafés zich na een aanwijzing deels verplaatsen naar gebieden buiten
het aangewezen gebied. Niet alleen als gevolg van de gestelde maxima in de aangewezen gebieden maar
ook omdat daarmee exploitanten trachten te voorkomen dat een BIBOB-toets op hen wordt toegepast.
Uit de evaluatie is gebleken dat het wenselijk is de vergunningplicht voor deze winkels uit te bereiden naar
de gehele stad. Dit om verplaatsingseffecten te voorkomen. Tijdens het debat in de raadscommissie
Onderwijs en Economie over de voorstellen van het college in het kader van het project Vereenvoudiging
regelgeving heeft ook de raadscommissie verzocht het exploitatievergunningstelsel voor deze categorie
inrichtingen naar de gehele stad uit te breiden. Bij de smart-, head- en growshops gaat het om winkels
waarbij het, gelet op de aard van de verhandelde producten en de relatie met verdovende middelen en de
daarbij behorende bezoekersgroep, wenselijk is vanuit het motief van de openbare orde en overlast- en
drugsbestrijding de exploitatie van deze winkels beheersbaar te maken.
-14-