Gemeente Breda
Registratienr: 33506]
RaadsvoorstelDienst/afdeling: KAB
Daarnaast is, in het kader van het debat over deregulering binnen de gemeente, door het college in haar
voorstel van 21 augustus 2007 (nummer 30901), betreffende het project Vereenvoudiging regelgeving
inspraakreacties 1e en 2e tranche, aan de raadscommissie Onderwijs Economie, aangaande de
exploitatievergunning twee varianten voorgelegd, te weten:
het voorstel van de projectgroep om de exploitatievergunningen te vereenvoudigen;
het voorstel van Sira om de exploitatievergunning in het geheel af te schaffen.
In reactie op deze twee voorstellen heeft Koninklijke Horeca aangegeven de exploitatievergunning voor
de reguliere horeca te willen laten vervallen. De combinatie van het bestemmingsplan, reguliere
handhavinginstrumenten en, voor de natte horeca, de Drank- en Horecavergunning, acht Koninklijke
Horeca Nederland voldoende. Ook de Kamer van Koophandel heeft gepleit voor het afschaffen van de
exploitatievergunning voor de natte horeca.
Het college heeft in eerste instantie ook aangegeven dat, op basis van de evaluatie van de woon- en
leefklimaatregeling, de vergunningplicht in de aangewezen gebieden voor de natte horeca zou kunnen
komen te vervallen. Ten aanzien van de droge horeca was het college van mening dat de
exploitatievergunning een belangrijk preventief middel is om te voorkomen dat het woon- en leefklimaat
wordt aangetast. Weliswaar is handhaving ook een mogelijkheid, maar daarbij krijgen burgers gedurende
een bepaalde periode toch te maken met overlast en onveiligheidsgevoelens. Daarbij is tevens
voorgesteld de exploitatievergunningplicht voor grow, smart-, head- en belshops en internetcafés uit te
breiden naar de gehele stad.
Tijdens het debat op 11 oktober 2007 heeft een meerderheid van de raadscommissie Onderwijs en
Economie (PvdA, CDA en WD) aangegeven de exploitatievergunning voor de natte te willen laten
vervallen en - indien het onderscheid juridisch zou zijn te maken - ook voor de niet overlastgevende
droge horeca. De overige fracties steunden het voorstel van het college. Het voorstel wat betreft de
smart- en headshops, growshops, belshops en internetcafés werd door alle fracties gesteund. Aldus werd
afgesproken dat bekeken zou worden of er een onderscheid te maken is tussen overlastgevende en niet
overlastgevende horeca-inrichtingen waar dan wel c.q. geen vergunningplicht voor gaat gelden.
Geconstateerd wordt dat hierin geen objectief werkbare definitie is te maken die ook juridisch houdbaar is
(willekeurverbod, gelijkheidsbeginsel).
Gelet op het voorgaande wordt, nu het onderscheid niet is te maken tussen overlastgevende en niet
overlastgevende horeca-inrichtingen, het als onwenselijk gevonden de exploitatievergunning zondermeer
te laten vervallen voor alle horecabedrijven. Dit ook met het oog op het kunnen toepassen van de BIBOB-
toets. Zeker voor de droge horeca, waarvoor op grond van de Drank- en Horecawet alleen een
meldingsplicht bestaat. Ook vanuit de politieregio is geadviseerd de mogelijkheid tot het kunnen uitvoeren
van een BIBOB-toets bij de droge horeca te handhaven.
In het kader van de deregulering heeft ook de VNG de model APV doorgelicht. In deze APV is een
exploitatievergunningstelsel voor horecabedrijven opgenomen. De VNG heeft onderzocht of in de model
APV dit stelsel gehandhaafd of geschrapt kan worden. De VNG kiest voor het handhaven van de
exploitatievergunning. Dit omdat veel gemeenten namelijk van mening zijn dat deze vergunning
noodzakelijk is voor het handhaven van de openbare orde. De VNG wijst er op dat gemeenten uiteraard
uiteindelijk zelf de afweging moeten maken. Daarbij geeft de VNG de navolgende overwegingen mee.
De regelingen van de Drank- en Horecawet en de exploitatievergunning hebben ieder hun eigen
bestaansrecht vanwege de verschillende motieven die hier aan ten grondslag liggen. Het motief
van het horeca-exploitatievergunningstelsel is het beschermen van de openbare orde. Dit kan
niet bereikt worden met de Drank- en Horecawet. Aan deze wet liggen primair sociaalhygiënische
en sociaaleconomische motieven ten grondslag.
Ook acht de VNG een regeling via het bestemmingsplan minder adequaat. Een bestemmingsplan
ordent de ruimte en is niet bedoeld voor het handhaven van de openbare orde. Er mogen alleen
ruimtelijk relevante factoren worden meegewogen. Het is wel mogelijk om in een
bestemmingsplan een horecafunctie positief te bestemmen of juist uit te sluiten of per plangebied
een maximum te stellen.