Gemeente Breda
Registratienr: 34344]
RaadsvoorstelDienst/afdeling: RO/SE
Conclusie.
Deze zienswijze ongegrond te verklaren.
32. J.J.A.M. van de Wijngaart.
Inhoud zienswijze.
Reclamant exploiteert een aardbeienplantenkwekerij aan de Strijbeekseweg 21 te Ulvenhout. Ten
aanzien van het bepaalde in het bestemmingsplan wil hij de volgende zienswijzen naar voren brengen.
a. Het bouwvlak dat is toegekend aan het bedrijf dekt niet alle aanwezige voorzieningen. Een oprit aan
de zuidkant van het perceel nabij de bedrijfswoning ligt niet binnen het bouwvlak. Bovendien is het
bouwvlak ten opzichte van het voorontwerp van het bestemmingsplan aanzienlijk verkleind. Op een
groot gedeelte is reeds verharding aanwezig en vindt opslag plaats. Bovendien zit een uitbreiding van
tuinbouwloods er aan te komen. Verzocht wordt het bouwvlak hierop aan te passen.
b. In het plan zijn regels opgenomen ten aanzien van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen. De
in het plan opgenomen regeling is niet in overeenstemming met de provinciale regeling in deze. Deze
geeft namelijk meer mogelijkheden dan thans in dit bestemmingsplan worden geboden. Verzoeken
dan ook de regeling voor tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen aan te passen aan genoemd
beleid.
c. Aan de percelen van reclamant is tevens de dubbelbestemming 'Waarde' met de aanduiding
'archeologie' opgenomen. De percelen zijn echter geëgaliseerd, opgehoogd en diepgeploegd tot een
diepte van 60 tot 70 cm. Het is niet aannemelijk dat hier nog archeologische waarden aanwezig zijn.
De beperkingen die hieruit voor reclamant voortvloeien zijn onacceptabel. Verzocht wordt de
dubbelbestemming van de percelen van reclamant te verwijderen.
d. De mogelijkheden voor huisvesting van tijdelijke seizoensarbeiders zijn volstrekt onvoldoende. Op het
bedrijf zijn meer dan 40 werknemers nodig en ook het telkens weer moeten verwijderen van caravans
of woonunits stuit op problemen. Verzocht wordt dan ook meer tijdelijke seizoensarbeiders te mogen
huisvesten en ook de hiervoor geplaatste voorzieningen het gehele jaar te mogen handhaven.
Beoordeling.
a. Het bouwvlak is aangepast aan de opmerkingen van reclamant met betrekking tot het inkaderen in
het bouwvlak van alle voorzieningen. Om te voorkomen dat hiermee echter een
uitbreidingsmogelijkheid wordt geboden als bedoeld in Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening,
warvoor het opstellen van en exploitatieplan verplicht is, is het bouwvlak aan de straatzijde verkleind
vanwege het feit dat hier geen bebouwing of verharding aanwezig is. Het bouwvlak heeft inderdaad
een beperktere omvang dan in het ontwerp van het bestemmingsplan. Dit vindt zijn reden in de
hiervoor al genoemde bepalingen in Afdeling 6.4 van de Wro inzake grondexploitatie. Door de
bouwvlakken qua grootte gelijk te houden met het vigerende bestemmingsplan dan wel geen
uitbreiding te geven groter dan 1000 m2 wordt voorkomen dat voor elke locatie een exploitatieplan
moet worden vastgesteld. Overigens zijn er in het bestemmingsplan wel mogelijkheden om het
bouwvlak via een wijziging van het bestemmingsplan onder voorwaarden te vergroten tot de
maximale maat van 1,5 ha.
b. Er is geconstateerd dat het beleid zoals dat is neergelegd in de provinciale nota Teeltondersteunende
voorzieningen 2007 niet goed is vertaald in het onderhavige bestemmingsplan. In het vast te stellen
plan is een en ander dan ook aangepast. Binnen de bestemming 'Agrarischis geen
aanlegvergunning meer nodig voor het oprichten of aanleggen van teeltondersteunende
voorzieningen en binnen de bestemmingen Agrarisch met waarden - landschapswaarden' en
Agrarisch met waarden - natuur- landschapswaarden' het oprichten of aanleggen van tijdelijke
teeltondersteunende voorzieningen qua plaatsing niet langer gebonden is aan het bouwvlak maar nu
binnen de gehele bestemmingen mogelijk is gemaakt. Wel dient aangetoond te worden dat de
voorzieningen geen onevenredige effecten zullen hebben op de aanwezige natuur- en/of
landschapswaarden.
-21-