Gemeente Breda
Registratienr: 34344]
RaadsvoorstelDienst/afdeling: RO/SE
c. Hoeve Galderzicht ligt in een overgangsgebied tussen infrastructuur en een natuur- en
recreatiegebied. Verzoeken nadrukkelijk in het bestemmingsplan op te nemen dat functie-uitbreiding
voor dan wel bevordering van recreatie mogelijk moet zijn. Een en ander past binnen het provinciale
beleid. Heeft zijn toekomstplannen met deze locatie aan de gemeente kenbaar gemaakt. Verzocht
wordt deze plannen in het bestemmingsplan te verwerken.
Beoordeling.
a. Hetgeen reclamant vraagt is vastgelegd in het bestemmingsplan. Zo is voor de oude boerderij een
horecabestemming opgenomen en is de rest bestemd tot 'Sport' met de functieaanduiding 'manege'.
Dit geeft de gebruiksmogelijkheden van de gebouwen en de grond op de betreffende locatie goed
weer. Verder is in de regels overgangsrecht opgenomen indien strijd zou bestaan met het
bestemmingsplan qua gebouwen dan wel gebruik.
b. Dat aan de locatie in het ontwerp van het bestemmingsplan een andere bestemming is toegekend
dan in het voorontwerp van het plan heeft te maken met de voorgeschreven standaard die op grond
van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening gebruikt moet worden. Het gaat hier om de Standaard
Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008). Hierin staat aangegeven dat maneges onder
de bestemming 'Sport' moeten worden opgenomen. De locatie heeft dus geen agrarische
bestemming zoals reclamant meent.
c. Het is, vanwege de diversiteit van de vraagstelling, niet mogelijk gebleken binnen de daarvoor
gestelde termijn een oordeel te vormen over de toekomstplannen van reclamanten voor deze locatie.
Dit verzoek loopt separaat van dit bestemmingsplan. Mocht het verzoek aanleiding geven het
onderhavige bestemmingsplan aan te passen zal hiervoor een zogeheten postzegelplan worden
gemaakt.
Conclusie.
Deze zienswijze ongegrond te verklaren.
54. Maatschap L.A.J. van Aert.
Inhoud zienswijze.
Reclamanten hebben bezwaar tegen het zonder overleg anders bestemmen van het perceel Rithsestraat
174. Door de wijziging hiervan in een bedrijfsbestemming zijn geen agrarische activiteiten meer
toegestaan. Reclamanten exploiteren ter plaatse een agrarisch bedrijf (witlof en asperges) met als
nevenactiviteit de koeling van producten van agrariërs uit de omgeving. Ter onderbouwing is een
bedrijfsplan toegevoegd. Reclamanten vinden het des te meer vreemd omdat met name het provinciale
beleid er op gericht is agrariërs mogelijkheden te bieden voor nevenactiviteiten, zoals reclamanten thans
ontplooien, om zodoende het inkomen van de ondernemer te verbreden en zo de agrarische bedrijven
als economische dragers van het buitengebied te behouden. Met de manier waarop het bedrijf van
reclamanten thans in het bestemmingsplan is opgenomen wordt de agrarische bedrijfsvoering volledig
onmogelijk gemaakt. Bovendien is een en ander in strijd met het provinciale beleid. Het bedrijf kan
namelijk worden gezien als een nieuwvestiging van een niet-agrarisch bedrijf terwijl de provincie dit niet
toestaat. Ook is het anders bestemmen van het agrarisch bouwvlak in strijd met de jurisprudentie. De
bestaande agrarische gebouwen worden hiermee namelijk onder het overgangsrecht gebracht. Nu
reclamanten voornemens zijn om de agrarische bedrijfsvoering voort te zetten mogen deze niet onder het
overgangsrecht worden gebracht.
Beoordeling.
Naar aanleiding van deze zienswijze is deze zaak nogmaals nader onderzocht. Zo is het bedrijf meerdere
malen ter plaatse bezocht. Vast is komen te staan dat de agrarische activiteiten weer dusdanig in
omvang zijn toegenomen dat gesproken kan worden van een agrarisch bedrijf. In het vast te stellen plan
is de bedrijfsbestemming dan ook is omgezet naar een aanduiding bouwvlak binnen de bestemming
'Agrarisch met waarden - landschapswaarden'. Hiermee is recht gedaan aan de thans aanwezige
situatie.
Conclusie.
Deze zienswijze gegrond te verklaren.
-43-