Gemeente Breda
Toelichting op de verordening precariobelasting
A Algemeen
De verordening precariobelasting bestaat uit twee gedeelten, namelijk de verordening zelf met de formele en
materiële bepalingen en de tarieventabel met een omschrijving van de te belasten voorwerpen en de
tarieven. De tariefwijzigingen zijn op eenvoudige wijze in de tarieventabel verwerkt zonder dat de onderlinge
samenhang van de artikelen in de verordening verloren gaat.
B Artikelgewijze toelichting
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Om duidelijkheid te scheppen over de inhoud van een aantal in de verordening voorkomende begrippen is
daarvan een omschrijving opgenomen in artikel 1.
Artikel 2 Belastbaar feit
Ingevolge artikel 228 van de Gemeentewet kan de gemeente een precariobelasting heffen ter zake van het
hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond. De
voorwerpen ter zake waarvan precariobelasting wordt geheven, zijn genoemd in de tarieventabel. Daarnaast
bevat artikel 5 een aantal vrijgestelde voorwerpen van belasting. Voor het 'hebben' van voorwerpen is
blijkens Van Dale's Groot Woordenboek der Nederlandse Taal geen eigendomsverhouding nodig. 'Hebben'
kan onder meer zijn: bezitten, beschikken over, in het genot zijn van. Indien de wetgever hier eigendom of
een beperkt recht zou hebben bedoeld, zou dit expliciet in artikel 228 van de Gemeentewet zijn opgenomen.
Dit is bevestigd in de jurisprudentie. Hof Arnhem overwoog dat het begrip 'hebben' ingevolge de
jurisprudentie ruim moet worden geïnterpreteerd, daarbij verwijzend naar het arrest van de Hoge Raad van 7
oktober 1998, nr. 33553, BNB 1998/384 (Leiden). Daaronder moet niet alleen worden verstaan het hebben
als eigenaar, maar ook het hebben als huurder of direct belanghebbende (Hof Arnhem 12 juni 2001nr.
99/264, Belastingblad 2001, blz. 1152 (Nijmegen). In genoemd arrest ging het overigens om
reclamebelasting. Met betrekking tot het begrip 'voorwerpen' heeft Hof Arnhem in zijn uitspraak van 12 mei
1999, nr. 97/22442, Belastingblad 1999, blz. 781 (Apeldoorn), geoordeeld dat, gelet op het taalgebruik,
hieronder dient te worden verstaan niet tot de levende natuur behorende stoffelijke dingen, welke afgezien
van weersinvloeden of ingrepen door de mens, onveranderlijk zijn in vorm en volume en een plaats innemen
in de ruimte. Met betrekking tot het woord 'boven' overwoog de Hoge Raad in zijn arrest van 20 september
1933, WvhR nr. 12661: 'er is geen reden om aan het woord 'boven' in artikel 275, derde lid (oud) de
beperkende en van het spraakgebruik afwijkende betekenis toe te kennen terwijl zodanige beperkte
opvatting ook niet uit de strekking en geschiedenis der Wet van 18 mei 1929, S. no 230, tot wijziging van
artikel 238 (oud) is af te leiden'.
Een voorwerp moet zich anders dan van voorbijgaande aard, onder, op of boven gemeentegrond bevinden
(Hoge Raad 27 april 1983, nr. 21606, Belastingblad 1983, blz. 400 (Beverwijk). De voorwerpen moeten
worden aangetroffen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond. De grond moet
in eigendom zijn van de gemeente (Hoge Raad 17 februari 1932, WvhR nr. 12414; Hof's-Gravenhage 25
oktober 1973, nr. 91/1973, BNB 1974/214 (Gorinchem)). Grond, welke eigendom is van de gemeente, is
voor de openbare dienst bestemd indien die grond kan worden gebruikt tot algemeen nut en indien in
beginsel een ieder bij die grond belang kan hebben. Niet relevant is de planologische bestemming van de
grond (Hof Amsterdam 2 maart 1990, nr. 4211/88, Beiastingblad 1991, blz. 42, BNB 1991/170 (Amsterdam)
en Hof 's-Gravenhage 11 mei 1994, nr. 93/2846, FED 1995/4). Ook ter zake van het hebben van voorwerpen
onder, op of boven het gemeentelijke water kan precariobelasting worden geheven. Artikel 277, eerste lid,
onderdeel c, van de gemeentewet (Stb. 1931, 89) bepaalde dit uitdrukkelijk. Met de inwerkingtreding van het
nieuwe Burgerlijk Wetboek ingaande 1 januari 1992 was dat niet langer nodig. Thans bepaalt artikel 20,
onderdeel d van boek 5 van het Burgerlijk Wetboek dat de eigendom van de grond ook omvat het water dat
zich op de grond bevindt en niet in open gemeenschap met water op eens anders erf staat. Overigens geldt
ook hier de eis dat het voorwerp zich 'anders dan voorbijgaande aard' onder, op of boven het gemeentelijk
water bevindt. Het moet gaan om 'een enigszins duurzame bestemming boven dezelfde plek
gemeentegrond, zoals bijvoorbeeld het geval kan zijn bij woonschepen' (Hof 's-Gravenhage 20 september
2001, nr. 00/00451, Belastingblad 2002, blz. 35).
8