Gemeente Breda
Toelichting
Algemeen
1Wettelijke basis
De "Verordening staangeld Breda 2010" (hierna: Verordening) is gebaseerd op de tekst van de
Gemeentewet (Stb. 1994, 672) zoals die luidt vanaf 1 januari 1995. dit is de datum van
inwerkingtreding van de Wet tot wijziging van de Gemeentewet met betrekking tot de materiële
belastingbepalingen.
2. Huurovereenkomst of staangeld
De gemeente kan voor het gebruik van een standplaats een vergoeding vragen. Zij zal daartoe
doorgaans een huurovereenkomst sluiten met de gebruiker. Een alternatief is het heffen van
staangeld in de vorm van een gebruiksretributie of een precariobelasting. In deze Verordening is
gekozen voor het heffen van staangeld als gebruiksretributie. De gebruiksretributie wordt
geheven voor het hebben van een standplaats, ongeacht de ingenomen oppervlakte, waardoor
de gemeente de tarieven van het staangeld eenvoudig kan afstemmen op de huurbedragen die
zij vraagt van degenen die een huurovereenkomst hebben gesloten met de gemeente.
B. Artikelsgewijze toelichting
Aanhef
De aanhef van de Verordening geeft aan dat de heffing van staangeld is gebaseerd op artikel
229, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, van de Gemeentewet.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In de verordening is gekozen voor het opnemen van een artikel dat begripsomschrijvingen bevat.
Voor de begrippen 'standplaats' en 'woonwagen' is aansluiting gezocht bij de Woningwet (Stb.
1991, 439).
De wetgever definieert in de Woningwet het begrip standplaats als een kavel, bestemd voor het
plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de
openbare nutsbedrijven, van andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.
Een woonwagen is volgens de Woningwet een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst
op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
Artikel 2 Belastbaar feit
Het belastbaar feit dat tot heffing van staangeld kan leiden, is het hebben van een standplaats
voor een woonwagen. Het maakt geen verschil of er een woonwagen op staat en of die
woonwagen bewoond is.
Er is geen plaats voor de heffing van staangeld als de op een woonwagencentrum geboden
voorzieningen zozeer achterblijven bij de in de Woningwet en/f Bouwbesluit voorgeschreven
voorzieningen, dat kan worden gezegd dat de gemeente haar wettelijke plicht niet is nagekomen.
Die situatie doet zich overigens niet voor als de voorzieningen weliswaar voor verbetering vatbaar
zijn, maar wel kunnen worden gebruikt. Zie het arrest van de Hoge Raad van 9 september 1992,
nr. 28.348, Belastingblad 1993, blz. 112 (Boxtel).
Artikel 3 Belastingplicht
In artikel 3 is de belastingplichtig geregeld. De hoofdbewoner wordt als belastingplichtige
aangewezen. Wie dat is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.
Artikel 4 Vrijstelling
De wetgever geeft de voorkeur aan een huurcontract boven een belastingverordening. De
belastingverordening is daarom als 'achtervang' geformuleerd. Het staangeld kan allen worden
geheven zolang er geen huurcontract geldt met de gebruiker van een standplaats.
6