Gemeente Breda
Indien de gemeente de haar in de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer opgelegde verplichting
niet nakomt dan kan de gemeente geen afvalstoffenheffing heffen. Dit volgt uit de arresten van de Hoge
Raad van 15 februari 1984, nr. 22 311, BNB 1984/154, Belastingblad 1984, blz. 216 (Heerenveen), en van 2
januari 1985, nr. 22 664, BNB 1985/102, Belastingblad 1985, blz. 161 (Epe). In deze arresten heeft de Hoge
Raad tevens beslist dat een redelijke uitleg van de inzamelplicht meebrengt dat deze verplichting niet
uitstrekt buiten de voor het openbaar rijverkeer openstaande en voor de ter plaatse gebezigde vuilniswagens
toegankelijke wegen.
Artikel 3 Belastingplicht
Eerste lid
In dit artikel is de belastingplicht geregeld. Hierbij is aansluiting gezocht bij het bepaalde in artikel 15.33 van
de Wet milieubeheer. In het eerste lid van dat artikel is bepaald dat als belastingplichtige moet worden
aangewezen degene die, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht, feitelijk
gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan krachtens de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet
milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt. De verplichting tot het
inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt voor ieder perceel waar in een particuliere huishouding
huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan.
Tweede lid
In dit artikellid is bepaald wie als gebruiker moet worden aangemerkt. Dit kan allereerst degene zijn die naar
omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht feitelijk
gebruik maakt van het perceel. Het gaat derhalve om het feitelijk gebruik dat van een perceel wordt
gemaakt.
Indien sprake is van verschillende feitelijke gebruikers van een perceel, tezamen geen huishouding
vormend, dan kan de aanslag ten name van één van hen worden gesteld. In dit verband wordt verwezen
naar het arrest van de Hoge Raad inzake de onroerende-zaakbelastingen van 3 februari 1988, nr.25 017,
BNB 1988/133, Belastingblad 1988, blz. 216 (Tilburg). De Hoge Raad overwoog dat ieder van de feitelijke
gebruikers voor het geheel in de heffing kan worden betrokken. De belastingplichtige is bevoegd om de
verschuldigde belasting te verhalen op zijn medebewoners.
Bij uitspraak van Hof Amsterdam van 29 april 1994, nr.93/2462, Belastingblad 1994, blz. 543 (Zeist) is dit
standpunt bevestigd. Indien bij het aanwijzen van degene, die feitelijk gebruik maakt van een perceel een
keuze bestaat, wordt gehandeld op basis van de door het college van burgemeester en wethouders
vastgestelde "Beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige en/of WOZ-belanghebbende in
een keuzesituatie".
Artikel 4 Maatstaf van heffing en belastingtarief
Eerste lid
Ingevolge artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet kunnen de gemeentelijke belastingen worden
geheven naar in de belastingverordening te bepalen heffingsmaatstaven, met dien verstande dat het bedrag
van een gemeentelijk belasting niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het
vermogen. Op grond van artikel 15.33, derde lid, van de wet milieubeheer is artikel 219 van de
Gemeentewet van overeenkomstige toepassing op de afvalstoffenheffing.
Bij circulaire van 5 november 1993, nr. FBA 93/U1930, heeft de staatssecretaris van binnenlandse zaken de
differentiatiemogelijkheden binnen de afvalstoffenheffing verruimd. Ook een tariefdifferentiatie naar
bijvoorbeeld de mate van gebruik van de ophaaldienst of een tariefdifferentiatie in verband met het
gescheiden inzamelen van afvalstoffen is toegestaan.
Een gemeente is in beginsel niet verplicht een tariefdifferentiatie in te voeren. Dat blijkt ook uit een arrest van
de Hoge Raad van 20 oktober 1993, nr. 29 183, BNB 1993/347, Belastingblad 1993, blz. 829 (Roermond).
Uit doelmatigheidsoverwegingen is er voor gekozen om in artikel 5 een tijdstipbepaling (i.e. 1 januari of,
indien belastingplicht later in het jaar aanvangt, bij aanvang belastingplicht) op te nemen voor wat betreft het
gebruik van een perceel door één persoon dan wel meerdere personen. Aldus hoeven geen wijzigingen
(teruggaaf of navordering) te worden aangebracht indien het aantal personen in de loop van het jaar
verandert.
5