Gemeente Breda
Raadsbesluit 1 Registratienr: 35555]
6 Tarief als percentage van de waarde
De onroerende-zaakbelasting wordt met ingang van 1 januari 2009 berekend naar een
percentage van de waarde van de onroerende zaak. Dit volgt uit de wijziging van artikel 220f van
de Gemeentewet (Stb. 2008, 262). De mogelijkheid om een tarief per eenheid van 2500,00 vast
te stellen is hiermee vervallen.
B. Artikelsgewijze toelichting.
Aanhef.
In de aanhef wordt verwezen naar artikelen 220 tot en met 220h van de Gemeentewet.
Omdat in de Gemeentewet in voorkomende gevallen al wordt verwezen naar de Wet
WOZ, is het niet nodig om ook in de aanhef te verwijzen naar de Wet WOZ.
Artikel 1. Belastingplicht.
In overeenstemming met artikel 220 van de Gemeentewet zijn de binnen de gemeente gelegen
onroerende zaken aangewezen als belastingobject. Ter zake van iedere onroerende zaak kan
een directe belasting voor het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht worden
geheven. De belasting wegens genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht wordt
aangeduid als eigenarenbelasting. De belasting wegens het gebruik van een onroerende zaak
wordt aangeduid als gebruikersbelasting en wordt slechts geheven ter zake van onroerende
zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen.
De onroerende-zaakbelastingen zijn tijdstipbelastingen. Het begin van het kalenderjaar bepaalt
de belastingplicht.
Indien het gebruik dan wel het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht in de loop van
het jaar aanvangt of eindigt, heeft dat geen invloed op de belastingplicht. Zie in dit verband ook
Hof Den Haag 26 januari 2000, nr. 98/02639, Belastingblad 2001, blz. 163.
Gebruikersbelasting
De gebruikersbelasting wordt vanaf 1 januari 2006 slechts geheven van degene die
(naar de omstandigheden beoordeeld) bij het begin van het kalenderjaar een
onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient (niet-woning) al dan niet
krachtens eigendom, bezit of beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt. Daarbij is het
niet van belang op grond waarvan gebruik wordt gemaakt van de niet-woning. Ook bij
wederrechtelijk gebruik (krakers) is sprake van gebruik (Hoge Raad 10 maart 1982, nr.
20 860, BNB 1982/115, Belastingblad 1982, blz. 148 (Dordrecht)).
Het begrip gebruik
Degene die de niet-woning metterdaad bezigt ter bevrediging van zijn eigen behoeften, moet als
gebruiker worden aangemerkt. Dit volgt uit het arrest Hoge Raad 5 september 1979, nr. 19420,
BNB 1979/268 (Uitgeest), waarin werd beslist dat het doen bouwen op een ongebouwd
eigendom moet worden aangemerkt ais gebruik van de niet-woning door de opdrachtgever. Het
aanhouden voor handels- of beleggingsdoeleinden levert geen metterdaad bezigen en dus geen
feitelijk gebruik op, aldus Hoge Raad 22 juli 1985, nr. 22649, BNB 1985/258, Belastingblad 1985,
blz. 658 (De Bilt). Zie echter hierna onder leegstand. Of er sprake is van gebruik wordt
beoordeeld naar de feitelijke omstandigheden. Een van de belangrijkste aanwijzingen voor het
gebruik van een niet-woning is de aanwezigheid van meubilair of andere zaken. Feitelijke
aanwezigheid van personen is geen vereiste. De afwezigheid van de gebruiker van een niet-
woning op 1 januari leidt dus niet zonder meer tot het achterwege laten van heffing van de
gebruikersbelasting.
-6-