Gemeente Breda Raadsbesluit 1 Registratienr: 35555] Zie tevens Hoge Raad 30 juni 1993, nr. 28345, BNB 1993/265, Belastingbiad 1993, blz. 543 (Grootegast), Hoge Raad 4 januari 1995, nr. 30176, BNB 1995/52, Belastingblad 1995, 417 (Rotterdam), Hoge Raad 27 november 1996, nr. 31829, Belastingblad 1996, blz. 835 (Enschede), Hoge Raad 8 januari 1997, nr. 31887, Belastingblad 1997, blz. 117 (Haarlem) en Hof Amsterdam 30 november 1999, nr. 98/5331, Belastingblad 2000, blz. 498 (Amsterdam). Zie voor een uitgebreide uitleg van het begrip gebruik en een toelichting op jurisprudentie: mr M.W. Koenis, Handleiding gebruik in de onroerende-zaakbelastingen, Belastingblad 2002, blz. 799. Zie ook de bijlage bij de conclusies van de Advocaat-Generaal van 12 februari 2008 over gebruik bij een pand in aanbouw (nrs. 42022 LJN: BC5819 (OZB) en 43349, BC5825 (WOZ)). De jurisprudentie die over de term "gebruik" is gewezen over woningen geldt ook voor niet-woningen. Leegstand Bij de wijziging van de Gemeentewet met betrekking tot de materiële belastingbepalingen in 1995 achtte de wetgever een verruiming van het begrip gebruik wenselijk, omdat het draagvlak van de onroerende- zaakbelastingen zo breed mogelijk moet zijn. Het begrip 'feitelijk gebruik' in de Gemeentewet werd vervangen door het begrip 'gebruik'. Volgens de wetgever is er ook sprake van gebruik wanneer de genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht (verder: zakelijk recht) de onroerende zaak bewust leeg laat staan met de bedoeling hem voor bepaalde doeleinden voor zichzelf ter beschikking te houden: 'Een leegstaand object, dat wil zeggen een object dat echt leeg staat, en dat dus geen meubilair en dergelijke bevat, wordt ook niet gebruikt in de zin van artikel 219, onderdeel a (thans artikel 220, onderdeel a; VNG) Dit is slechts anders indien een genothebbende krachtens een zakelijk recht zijn object bewust leeg laat staan met de bedoeling het voor bepaalde doeleinden voor zichzelf ter beschikking te houden.' (Kamerstukken 11, 1989-1990,21 591, nr. 3, blz. 68). Om te bepalen of er sprake is van belastbare leegstand moet worden beoordeeld of de zakelijk gerechtigde de niet-woning bewust leeg laat staan. Gezien het objectieve karakter van de onroerende-zaakbelastingen is voor deze beoordeling niet zozeer relevant wat de zakelijk gerechtigde er zelf van vindt, als wel wat naar de omstandigheden beoordeeld waarschijnlijk moet worden geacht. Wanneer een niet-woning langer leegstaat dan vergelijkbare niet-woningen is het vermoeden gerechtvaardigd dat de gerechtigde krachtens zakelijk recht dit bewust doet. Wanneer hij echter aannemelijk weet te maken dat hij serieuze pogingen onderneemt om de niet-woning te verhuren of te verkopen kan er van belastbaar gebruik van een leegstaande niet-woning geen sprake zijn. Dan wordt de niet-woning immers niet aangehouden ten behoeve van de zakelijk gerechtigde zelf maar voor handels- of beleggingsdoeleinden. Ter illustratie is de uitspraak Hof Amsterdam 27 oktober 1999, nr. 99/00352, Belastingblad 2000, blz. 98, interessant. Een woning is tot 1991 verhuurd en wordt in 1998 verkocht. De woning wordt in de tussenliggende periode niet bewoond, maar belanghebbende zorgt ervoor dat de woning een bewoonde indruk maakt om ongewenste interesse te ontmoedigen. Daartoe zijn meubels geplaatst en is de aansluiting op gas en licht gehandhaafd. Naar aanleiding van de aanslag OZB-gebruik 1997 stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de woning in afwachting van verkoop wordt aangehouden. Het Hof volgt belanghebbende hierin en overweegt dat er geen sprake is van gebruik wanneer een onroerende zaak wordt aangehouden voor handels- of beleggingsdoeleinden. Aangezien de woning slechts ingericht is gehouden met het oog op verkoop is er geen sprake van belast gebruik. Wij achten deze uitspraak niet juist. Wanneer een woning sinds 1991 leeg staat mag men zes jaar later toch concluderen dat de woning bewust wordt leeg gehouden. Dat de woning in 1998 uiteindelijk is verkocht doet hier niet aan af, aangezien daaruit niet kan worden afgeleid of belanghebbende de woning op de peildatum voor zichzelf of ter verkoop aanhield. Het Hof had behoren te onderzoeken of belanghebbende op of rond de peildatum daadwerkelijk pogingen deed om te woning te verkopen ofte verhuren. Als daarvan sprake blijkt te zijn, kan worden geconcludeerd dat de woning wordt aangehouden voor handels- of beleggingsdoeleinden. -7-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 2009 | | pagina 56