Gemeente Breda
Raadsbesluit 1 Registratienr: 35555]
- 9 -
In beginsel is de eigenaar degene die de niet-woning ter beschikking stelt voor volgtijdig
gebruik. Dit is alleen anders indien gebruik wordt gemaakt van een verhuurorganisatie en deze
verhuurorganisatie grotendeels het financiële risico van meer- of minderopbrengsten uit de
verhuur draagt. Alleen het uit handen geven van de bemiddeling (al dan niet tegen een beperkt
percentage van de verhuurprijs) aan een verhuurorganisatie is niet voldoende om deze
verhuurorganisatie als gebruiker aan te merken. Zie ook Hoge Raad 7 februari 2001, nr. 35865,
LJN: AA9843, BNB 2001/11.3, Belastingblad 2001, blz 456, BNB 2001/113, m.n. Snoijink
(Wierden) en Hoge Raad 22 november 2002, nr. 37361, LJN: AF0960, BNB 2003/36 m.n.
Snoijink (Oostburg). Degene die de niet-woning ter beschikking stelt is bevoegd om de
belasting te verhalen op degene aan wie die zaak ter beschikking is gesteld.
Derde lid
De vaststelling van de genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht,
geschiedt in het algemeen op grond van de kadastrale registers. De tot belastingplicht
leidende beperkte rechten zijn:
Appartementsrecht;
Erfpachtrecht;
Recht van opstal;
Recht van vruchtgebruik;
Recht van beklemming;
Recht van gebruik en bewoning;
Beperkt recht in de zin van artikel 5, derde lid, onderdeel b, van de
Belemmeringenwet privaatrecht.
Het kadastrale register geeft in vrijwel alle gevallen uitsluitsel omtrent de vraag wie de
genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is. Gezien de omschrijving van de
belastingplicht heeft de gemeente ten aanzien van de belastingplichtige een keuzemogelijkheid
indien er naast eigendom ook sprake is van een afgeleid recht (bijvoorbeeld recht van
vruchtgebruik). Ook hier brengen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur met zich dat
de aanwijzing van een belastingplichtige geschiedt op basis van beleidsregels die door het
college van burgemeester en wethouders of de heffingsambtenaar zijn vastgesteld en
bekendgemaakt. Hetzelfde geldt indien er meer genothebbenden zijn die met betrekking tot één
onroerende zaak in dezelfde hoedanigheid verkeren (bijvoorbeeld in geval van mede-eigendom
twee eigenaren). Ook dan zal de gemeente bij de keuze van de belastingplichtige moeten
handelen op grond van vastgestelde en bekendgemaakte beleidsregels.
In een beperkt aantal gevallen geeft het kadastrale register niet aan wie de genothebbende
krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is. Op grond van artikel 5:20 BW is de eigenaar van
de grond ook eigenaar van alle gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd,
tenzij de wet anders bepaalt of als er sprake is van een bestanddeel van een andere
onroerende zaak. Wettelijke uitzonderingen staan onder andere in artikel 5.6 van de
Telecommunicatiewet waarin de aanbieder van een telecommunicatienetwerk als eigenaar
wordt aangemerkt en in artikel 3 van de Mijnbouwwet waarin de Staat als eigenaar wordt
aangemerkt van de nog niet gewonnen delfstoffen. De uitzondering van het bestanddeel van
een andere onroerende zaak wordt horizontale natrekking genoemd. Dat is bijvoorbeeld het
geval indien een kelder onder de grond doorloopt over een ander perceel.
Van horizontale natrekking is ook sprake indien een garage gedeeltelijk op een ander perceel
staat (Hoge Raad 17 september 2004, nr. 3800, LJN:AR2307, Belastingblad 2004, blz. 1176
(Amsterdam)).
Overigens bestaan er verschillende vormen van zogenaamde economische eigendom die niet
gepaard gaan met een recht van eigendom, bezit of beperkt recht.