Gemeente Breda
Raadsvoorstel
Registratienr: 37026]
b. Berekening oude situatie
Voor de berekening van de oude situatie is uitgegaan van gebruik van het gebouw voor een instelling voor
hoger onderwijs. Naar de mening van reclamant is dit arbitrair, omdat het gebouw ook in gebruik is
geweest als huishoudschool en als bedrijvencomplex met een veel lagere parkeerbehoefte. Door deze
formele benadering ontstaat een parkeertekort in de naaste omgeving van Dr. Struyckenstraat 100.
Gevreesd wordt dat door het grote parkeertekort in de directe omgeving van de bouwlocatie de in de
Ontwikkelingsvisie Heuvel genoemde hoogwaardige kwaliteit voor nieuwe woonmilieus in het gedrang zal
komen. Gelet op de te verwachten parkeerproblemen vraagt reclamant dan ook om de omvang van het
appartementencomplex aan te passen.
Beoordeling zienswijze
a. Gehanteerde parkeernormen
De door reclamant genoemde landelijke normen zijn richtlijnen en zijn afhankelijk van de mate van
verstedelijking en van de locatie.
In het bestemmingsplan is opgenomen dat bij het bouwen op grond van het bestemmingsplan voldaan
moet worden aan het gemeentelijk parkeerbeleid zoals dat is vastgelegd in de Nota Parkeer- en
Stallingsbeleid Breda, vastgesteld op 10 september 2004. In deze nota is het aantal benodigde
parkeerplaatsen per ruimtelijke of functionele ontwikkeling opgenomen. Voor een appartementencomplex
met bereikbare woningen in de schil van Breda geldt een norm van 1,2 parkeerplaats per woning. In deze
norm is rekening gehouden met zowel parkeren van bewoners als van bezoekers. Dit is niet apart
gespecificeerd.
De parkeernorm van 1,2 parkeerplaats per wooneenheid van de Nota Parkeer- en Stallingsbeleid Breda is
een algemeen verbindend voorschrift en deze moet dan ook door het college worden toegepast. Dit blijkt
ook uit een recente uitspraak van de Raad van State van 4 mei 2010 (200907129/1/H1). Hierin is bepaald
dat de door de raad van de gemeente Breda vastgestelde parkeernormen deel uitmaken van de
Bouwverordening en daarmee algemeen verbindende voorschriften zijn geworden. Het afwijken van deze
norm is dan ook niet aan de orde.
Op dit moment is ook nog geen sprake van een herziening van het parkeerbeleid. Naar verwachting zal
het verkeers- en vervoersbeleid wel worden herzien, maar de termijn waarop dit zal gebeuren is nog
onduidelijk. Pas na deze herziening zullen de parkeernormen tegen het licht worden gehouden. Op dit
moment gelden dan ook de normen van de parkeernota uit 2004.
b. Berekening oude situatie
Bij een functieverandering van school naar woningen geldt dat de oude en de nieuwe functie met elkaar
mogen worden verrekend. Reden hiervoor is dat de oude situatie niet kan worden afgewenteld op een
nieuwe ontwikkeling. Bij het bepalen van de parkeereis voor een nieuwe ontwikkeling mag dus
verrekening met de oude situatie plaatsvinden. Dit volgt uit vaste jurisprudentie (uitspraak van de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 februari 2008 (200704660) en de beleidsregels voor
ontheffingen t.a.v. parkeren.
Bepaald moet worden wat de oorspronkelijke functie van een gebouw is. Bij verrekening wordt in principe
gerekend met het laatste gebruik van een gebouw. Het gebouw is tot 2004 als schoolgebouw in gebruik
geweest, waarvan de laatste 15 jaar ten behoeve van hoger onderwijs. Op dat moment stond al vast dat
ter plaatse nieuwbouw gepleegd zou worden, alleen was nog niet duidelijk wanneer. Om het pand niet
leeg te laten staan is in afwachting van definitieve planvorming gekozen om tijdelijk ander gebruik toe te
staan. Het huidige gebruik heeft dus nadrukkelijk een tijdelijk en eindig karakter. Om die reden is voor de
'oude situatie' niet uitgegaan van het laatste gebruik, maar van het gebruik als school voor hoger
onderwijs.
Met inachtneming van bovengenoemde parkeernorm van 1,2 en na verrekening met de oude situatie
zoals bedoeld onder b. ontstaat een parkeereis voor deze locatie van 57 parkeerplaatsen. Met de
parkeervoorzieningen die met het nieuwe bouwplan worden gerealiseerd in een kelder onder het gebouw
en in de openbare ruimte (in totaal circa 94 parkeerplaatsen) wordt voldaan aan deze parkeereis. Er is
dan ook geen aanleiding om de omvang van het appartementencomplex aan te passen.
Conclusie
Op grond van het bovenstaande achten wij de zienswijze ongegrond.