Gemeente Breda
Roerend of onroerend
Voor de heffing van de onroerende-zaakbelastingen is de vraag van belang of er sprake is van
een roerende of onroerende zaak. Alleen de onroerende zaken worden immers in de heffing
betrokken. Voor de vraag of een zaak roerend of onroerend is, het Burgerlijk Wetboek (BW) van
belang. Op grond van artikel 3:3 van het BW worden als onroerend aangemerkt de grond, de
nog niet gewonnen delfstoffen, de met de grond verenigde beplantingen, alsmede de gebouwen
en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging
met andere gebouwen of werken.
Roerend zijn alle zaken die niet onroerend zijn.
Het begrip 'aard- en nagelvast' dat in het oud BW werd gebezigd, is in het nieuw BW niet meer
terug te vinden. Hoewel bij de aanpassing van het BW in 1992 is aangegeven dat met de
wettekstwijziging geen inhoudelijke wijziging is beoogd, blijkt uit jurisprudentie na die
aanpassing dat er toch sprake is van een ruimere uitleg van het begrip 'onroerend
De verschillende rechters toetsen daarbij niet alleen aan de technische vereisten van een
gebouw of werk maar ook aan de beoogde bestemming waarbij wordt gekeken naar de
bedoeling van de bouwer (of zijn opdrachtgever) zoals die naar buiten kenbaar is. De vraag of
gebouwen en werken al dan niet onroerende zaken zijn, is gevarieerd. Zie voor windmolens
Hoge Raad 23 februari 1994, nr. 29115, BNB 1994/136, Belastingblad 1994, blz. 299
(Franekeradeel); Hoge Raad 23 februari 1994, nr. 28837, BNB 1994/135, Belastingblad 1994,
blz. 301 (Vlissingen); voorstudentenpaviljoens Hof 's-Gravenhage 28 oktober 1994, nr. 924055,
Belastingblad 1995, blz. 82 (Studentenpaviljoens); voor een verrijdbare havenkraan Hoge Raad
8 juli 1997, nr. 31274, LJN: AA2223, BNB 1997/294, Belastingblad 1997, blz. 711 (Nijmegen);
voor portocabines Hoge Raad 31 oktober 1997, nr. 16404, NJ 1998/97, Belastingblad 1998, blz.
252 (portocabine); voor recreatieonderkomens Hof Arnhem 26 mei 1998, nr 97/22544,
Belastingblad 1999, blz. 48 (stacaravan); Hof Arnhem 28 september 1998, nr. 97/21967
(weekendhuisje); Hoge Raad 20 september 2000, nr. 34371, LJN: AA7147, Belastingblad 2001,
blz. 61 alsmede de verwijzingsprocedure Hof Arnhem 17 mei 2002, nr. 00/1765, Belastingblad
2002/932 (Maasbree) en Hoge Raad 7 juni 2002, nr. 36759, LJN: AE3831 (Nunspeet); en voor
aanlegsteigers Hoge Raad 20 september 2002, nr. 37128, LJN: AE7857 (Den Haag). Een
drijvende woonboot is geen onroerende zaak omdat de duurzame vereniging met de
(onder)grond ontbreekt (Hoge Raad 22 juli 1988, nr. 25546, BNB 1988/282, Belastingblad 1988,
blz. 579 (Wilnis)). Indien een woonboot echter langdurig op de bodem ligt of is onderheid, is de
woonboot wel een onroerende zaak (Hof 's-Gravenhage 31 juli 1996, nr. 93/2342, Belastingblad
1997, blz. 748 (woonboot op zanddam) en Hof Amsterdam 23 april 1999, nr. 98/0065,
Belastingblad 2000, blz. 54 (onderheide woonboot)). Overigens kunnen gemeenten op grond
van artikel 221 van de Gemeentewet met de onroerende-zaakbelastingen vergelijkbare
belastingen heffen van roerende woon- en bedrijfsruimten.
Objectafbakening
De Wet WOZ merkt als onroerende zaak aan:
a. een gebouwd eigendom;
b. een ongebouwd eigendom;
c. een zelfstandig gedeelte van een gebouwd eigendom of ongebouwd eigendom;
d. een samenstel van een gebouwd eigendom, een ongebouwd eigendom of een
zelfstandig gedeelte daarvan;
e. een als verblijfsrecreatie bestemd en geëxploiteerd geheel van twee of meer
gebouwde eigendommen, ongebouwde eigendommen of zelfstandige gedeelten;
f. het binnen de gemeente gelegen deel van een gebouwd eigendom, een ongebouwd
eigendom, een zelfstandig gedeelte, een samenstel of een als verblijfsrecreatie
bestemd en geëxploiteerd geheel.
11