Gemeente Breda
Bij de bepaling of de eigendommen naar de omstandigheden bij elkaar behoren moet ook
aansluiting worden gezocht bij de maatschappelijke opvatting. De Hoge Raad heeft in zijn arrest
van 9 mei 2003, nr. 35987, LJN: AD6058, bepaald dat 'bij de beantwoording van de vraag in
hoeverre de door belanghebbende in haar bedrijf aangewende (gedeelten van) eigendommen -
die onmiskenbaar een geografisch samenhangend geheel vormen - als een samenstel moeten
worden aangemerkt, beslissend is of dat bedrijf als één samenhangend geheel moet worden
beschouwd, waarbinnen alle (gedeelten van) eigendommen voor één organisatorisch doel
worden aangewend'.
De tweede voorwaarde is dat de eigendommen in gebruik zijn bij dezelfde persoon. Wanneer
bijvoorbeeld de bij een woonhuis behorende garage wordt gebruikt door een ander dan de
bewoner van het huis, dan vormen woonhuis en garage niet één belastingobject. Woonhuis en
garage zijn immers niet meer in gebruik bij dezelfde persoon. Bedrijfsobjecten met een
afzonderlijke bovenwoning kunnen niet als één onroerende zaak worden aangemerkt. Zie onder
meer Hoge Raad 18 januari 1984, nr. 22165, BNB 1984/100, Belastingblad 1984, blz. 99 (Loon
op Zand), Hof Amsterdam 18 september 1998, nr. 97/20861, Belastingblad 1999, blz. 238 en
Hof Amsterdam 3 december 1999, nr. 98/1032, Belastingblad 2000, blz. 202 (Zaanstad).
Recreatieterrein
Een recreatieterrein waarop standplaatsen voor stacaravans worden verhuurd of andere
vakantieonderkomens staan, wordt vanaf 1 januari 2005 voor de Wet WOZ aangemerkt als één
onroerende zaak. De wetgever heeft het ondoelmatig geacht om van alle op recreatieterreinen
gelegen onroerende recreatiewoningen en stacaravans met de bijbehorende (onder)grond, de
waarde afzonderlijk te bepalen en vast te stellen en deze afzonderlijk in de heffing te betrekken.
Daarom geldt dat de afbakening als afzonderlijke objecten achterwege blijft wanneer het gaat
om een geheel van onroerende zaken, zoals recreatiewoningen en stacaravans, dat
bijeengenomen een terrein vormt dat bestemd is voor verblijfsrecreatie en als zodanig wordt
geëxploiteerd.
Anders gezegd: een recreatieterrein met de opstallen die niet in privé-eigendom zijn, dat als
geheel bestemd is en geëxploiteerd wordt voor verblijfsrecreatie, wordt als één onroerende
zaak aangemerkt.
Binnen de gemeentegrens
Het binnen de gemeente gelegen deel is een afzonderlijk belastingobject dat afzonderlijk in de
heffing zal moeten worden betrokken. Een gebouw dat op de gemeentegrens ligt, zal dus door
twee (of meer) gemeenten moeten worden aangeslagen.
Eigendomsgrens is grens object
Alleen als van de samenstellende delen van een onroerende zaak de genothebbende krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht dezelfde is, is sprake van één belastingobject. Dit betekent dat
de eigendomsgrens de uiterste grens van het object vormt. Dit volgt uit het arrest van de Hoge
Raad van 20 oktober 1993, nr. 29464, BNB 1993/349, Belastingblad 1994, blz. 174
(Amsterdam) en de uitspraak van Hof 's-Gravenhage van 14 juni 1995, nr. 93/3928,
Belastingblad 1995, blz. 699 (Noordwijk).
Gevolgen verkeerde objectafbakening
Oorspronkelijk kon een afbakeningsfout volgens de Hoge Raad in bezwaar of beroep niet
worden hersteld zodat de aanslag moest worden vernietigd (zie o.a. Hoge Raad 8 juli 1992, nr.
28262, BNB 1992/311, Belastingblad 1992, blz. 490 (Utrecht). Een uitzondering gold indien een
aanhorigheid niet in aanmerking was genomen (zie o.a. Hoge Raad 21 januari 1981, nr. 20302,
BNB 1981/100 (Maassluis).
13