Gemeente Breda
Raadsbesluit Registratienr: 37442]
Tweede lid
Het onderstaande geldt zolang wetsvoorstel 32479 nog niet in werking is getreden (indien het wetsvoorstel
wel in werking treedt per 1 januari 2011dan geldt hetgeen hiervoor onder artikel 1 is opgenomen).
In dit artikellid is bepaald wie als gebruiker moet worden aangemerkt. Dit kan allereerst degene zijn die naar
omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht feitelijk
gebruik maakt van het perceel. Het gaat derhalve om het feitelijk gebruik dat van een perceel wordt
gemaakt.
Indien sprake is van verschillende feitelijke gebruikers van een perceel, tezamen geen huishouding
vormend, dan kan de aanslag ten name van één van hen worden gesteld. In dit verband wordt verwezen
naar het arrest van de Hoge Raad inzake de onroerende-zaakbelastingen van 3 februari 1988, nr.25 017,
BNB 1988/133, Belastingblad 1988, blz. 216 (Tilburg).
De Hoge Raad overwoog dat ieder van de feitelijke gebruikers voor het geheel in de heffing kan worden
betrokken. De belastingplichtige is bevoegd om de verschuldigde belasting te verhalen op zijn
medebewoners.
Bij uitspraak van Hof Amsterdam van 29 april 1994, nr.93/2462, Belastingblad 1994, blz. 543 (Zeist) is dit
standpunt bevestigd. Indien bij het aanwijzen van degene, die feitelijk gebruik maakt van een perceel een
keuze bestaat, wordt gehandeld op basis van de door het college van burgemeester en wethouders
vastgestelde "Beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige en/of WOZ-belanghebbende in
een keuzesituatie".
Artikel 4 Maatstaf van heffing en belastingtarief
Eerste lid
Ingevolge artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet kunnen de gemeentelijke belastingen worden
geheven naar in de belastingverordening te bepalen heffingsmaatstaven, met dien verstande dat het bedrag
van een gemeentelijk belasting niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het
vermogen. Op grond van artikel 15.33, derde lid, van de wet milieubeheer is artikel 219 van de
Gemeentewet van overeenkomstige toepassing op de afvalstoffenheffing.
Bij circulaire van 5 november 1993, nr. FBA 93/U1930, heeft de staatssecretaris van binnenlandse zaken de
differentiatiemogelijkheden binnen de afvalstoffenheffing verruimd. Ook een tariefdifferentiatie naar
bijvoorbeeld de mate van gebruik van de ophaaldienst of een tariefdifferentiatie in verband met het
gescheiden inzamelen van afvalstoffen is toegestaan.
Een gemeente is in beginsel niet verplicht een tariefdifferentiatie in te voeren. Dat blijkt ook uit een arrest van
de Hoge Raad van 20 oktober 1993, nr. 29 183, BNB 1993/347, Belastingblad 1993, blz. 829 (Roermond).
Uit doelmatigheidsoverwegingen is er voor gekozen om in artikel 5 een tijdstipbepaling (i.e. 1 januari of,
indien belastingplicht later in het jaar aanvangt, bij aanvang belastingplicht) op te nemen voor wat betreft het
gebruik van een perceel door één persoon dan wel meerdere personen. Aldus hoeven geen wijzigingen
(teruggaaf of navordering) te worden aangebracht indien het aantal personen in de loop van het jaar
verandert.
Tweede lid
Conform jurisprudentie van de Hoge Raad wordt met ingang van 1 januari 2008 ter zake van een extra
container niet meer zoals voorgaande jaren reinigingsrecht geheven, maar worden de kosten van het
beschikbaar stellen van een extra container via de afvalstoffenheffing verhaald. Degene die een of meer
extra afvalcontainers in bruikleen heeft, betaalt een bedrag per extra afvalcontainer.
Tarieven
De tarieven voor de afvalstoffenheffing 2011 zijn ten opzichte van 2010 gedaald.
De kostendekkendheid is als volgt:
Opbrengsten
Afvalstoffenheffing (incl. extra container)
Overige Opbrengsten
Af: Kwijtscheldingen
Totale opbrengsten:
€23.253.247
2.591.638
-€ 1.750.000
€24.094.885
4