Gemeente Breda
g. waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen,
instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de
delen van zodanige werken die dienen als woning;
h. werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden
beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen,
met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;
i. werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat
beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op
zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken;
j. straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen - niet
zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten
dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten,
verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en
palen.
2. In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de
gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de
onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn
aan woondoeleinden.
Artikel 5 Belastingtarieven
1Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf.
Het percentage bedraagt:
a. voor de gebruikersbelasting 0,1095%;
b. bij de eigenarenbelasting
1. voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen 0,0838%;
2. voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen 0,1370%.
2. Indien de heffingsmaatstaf beneden 12.000,00 blijft, wordt geen belasting geheven.
Artikel 6 Wijze van heffing
De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.
Artikel 7 Termijnen van betaling
1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen
worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de
maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de
tweede twee maanden later.
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid geldt, ingeval het totaalbedrag van alle op één
aanslagbiljet verenigde aanslagen gemeentelijke heffingen meer bedraagt dan 2.500,00,
dat dit bedrag moet worden betaald op de laatste dag van de maand volgend op de maand
die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.
3