Gemeente Breda Conclusie Deze zienswijze ongegrond te verklaren. 7. Rijksgebouwendienst Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Samenvatting zienswijze a. Reclamant heeft bezwaar tegen het feit dat het door hen te realiseren gerechtsgebouw als kantoor moeten worden aangeduid om te passen binnen de betreffende bestemmingsregeling. Hij is van mening dat hier een bestemming 'kantoor en maatschappelijke voorzieningen meer op zijn plaats is. b. Reclamant vraagt om artikel 3.2.1 voor het gerechtsgebouw een lagere parkeernorm op te nemen dan nu in de planregels is opgenomen. Men heeft specifiek overwogen om te kiezen voor een locatie in de directe nabijheid van de ov-terminal in het kader van het stimuleren van het gebruik van het openbaar vervoer door zowel medewerkers als bezoekers. Tevens verzoekt reclamant het gestelde in artikel 3.3 sub c te laten vervallen dan wel zodanig aan te passen dat een andere toepassing van de parkeernorm mogelijk wordt. Als suggestie wordt nog gegeven dat het wellicht ook mogelijk is voor het gerechtsgebouw een aparte parkeernorm in het plan op te nemen. c. Reclamant maakt bezwaar tegen het gestelde in artikel 9 lid 9.2 als dit betekent dat voor het realiseren van een parkeervoorziening een aparte omgevingsvergunning moet worden aangevraagd. Beoordeling. a. Het plan is hierop aangepast met dien verstande dat in de bestemmingsomschrijving voor het gebied waarin het gerechtsgebouw moet worden gerealiseerd ook maatschappelijke voorzieningen worden toegelaten. In de als zodanig ook op te nemen begripsbepaling Maatschappelijke voorzieningen zal echter een beperking van de toegelaten voorzieningen worden opgenomen vanwege afwijkende parkeernormen. b De normen voor parkeren zijn expliciet in het plan opgenomen omdat deze normen afwijken van de in de Nota Parkeer en Stallingsbeleid Breda 2004. Ze zijn naar beneden aangepast vanwege de ligging van het gebied in de nabijheid van het station. Deze normen liggen dus al lager dan in de rest van de stad. De normen van de toegestane functies zijn hierin opgenomen. In de regels van het bestemmingsplan (artikel 3, lid 3.3 onder c) heeft het college de mogelijkheid om hiervan, onder voorwaarden, af te wijken. c. Het betreft hier een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening. Indien een afwijking noodzakelijk is zal deze procedureel meelopen in de procedure voor de omgevingsvergunning voor het totale gebouw. Voor gebouwen of delen van gebouwen welke liggen binnen deze veiligheidszone behoeft dus geen aparte omgevingsvergunning aangevraagd te worden. Conclusie. De zienswijze genoemd onder punt 3 gegrond en de overige zienswijzen ongegrond te verklsren. 8. Fam. Kuipers en 3 medeondertekenaars Samenvatting zienswijze a. Reclamanten geven aan dat er geen goede compenserende maatregelen worden genomen tegen de grote toename aan geluidsoverlast en van fijnstof aan de achterzijde van hun woningen vanwege het mogelijk lange tijd uitblijven van de geplande bebouwing achter hun woningen. De negatieve effecten hiervan op de kwaliteit van het leefmilieu zijn voor reclamanten ontoelaatbaar. Reclamanten wijzen een dergelijke fasering zonder extra geluidsisolerende voorzieningen af en stellen voor een nulmeting uit te laten voeren naar geluid en fijnstof. b. De voorgestelde hoogte van de bebouwing van 7 meter 10% zal met name in het voor- en najaar grote gevolgen hebben voor de schaduwwerking in de achtertuin van reclamanten. Nu hebben zij nog een zonnige achtertuin op het zuidwesten. Door de voorgestelde hoogtes zullen zij veel zonlicht verliezen. c. Het bestemmingsplan geeft de mogelijkheid om tegen de perceelsgrenzen van reclamanten te bouwen. Voor de veiligheid van de bestaande bewoners zouden zij graag een mogelijkheid opgenomen willen zien van een brandgang aan de achterzijde zodat zij bij brand langs de achterzijde het perceel kunnen verlaten. Raadsvoorstel Registratienr: 37694] >w

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 2011 | | pagina 106