Gemeente Breda b. De goot- en bouwhoogte van de hoofdgebouwen mogen maximaal respectievelijk 4,5 meter en 7,8 meter bedragen. Met uitzondering van de woning aan de Bavelselaan nr. 129, deze mag een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 meter en 10 meter hebben; c. De bouwdiepte mag maximaal 12 meter bedragen; d. De bouwhoogte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag maximaal 5 meter bedragen binnen het bouwvlak en buiten het bouwvlak 3 meter bedragen; e. Artikel 4.2.1 onder c is aangepast, uit privacyoverwegingen is de mogelijkheid vervallen om ten behoeve van een balkon de aangegeven bouwgrenzen te overschrijden; Tevens is in de planregels voorgeschreven dat de woningen enkel mogen beschikken over een kap en is de nokrichting voorgeschreven. Met deze voorschriften wordt er nog strenger en specifieker gestuurd op de bebouwingsmogelijkheden. De resterende stedenbouwkundige randvoorwaarden die niet kunnen worden opgenomen in de planregels omdat ze te specifiek zijn, worden middels een kettingbeding overeengekomen tussen de initiatiefnemer en kopers. 16. Met betrekking tot de plaatsing van de nieuwe hoofdbebouwing willen wij erop wijzen dat de meest gangbare maat van een hoofdgebouw bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen ten opzichte van de perceelsgrens minimaal 3 meter bedraagt. Binnen het onderhavige project is gekozen om de hoofdgebouwen te situeren op minimaal 4 meter uit de perceelsgrens. Deze afstand is groter dan algemeen hiervoor wordt gehanteerd. Deze voorwaarde is juist gesteld vanwege bescherming van de privacy van de bewoners aan de Barbaralaan. Met betrekking tot het uitzicht kan worden medegedeeld dat binnen het vigerende bestemmingsplan voor gebouwen een bouwhoogte van 4 meter is toegestaan op minimaal 2,5 meter uit de perceelsgrens. Deze bebouwing (bedrijfsgebouwen) kan over de gehele breedte gebouwd worden. In de onderhavige procedure heeft het hoofdgebouw een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 of 4,5 meter en 10 of 7,8 meter. In beide gevallen wordt het hoofdgebouw op minimaal 4 meter uit de perceelsgrens gesitueerd. Een woning heeft daarbij een kleiner volume dan een bedrijfsgebouw. Gelet hierop wordt het uitzicht ten opzicht van het geldende bestemmingsplan, maar ook op de feitelijke situatie, enigszins gewijzigd. Doch ons inziens is deze wijziging, mede door de aanpassing van de randvoorwaarden, niet onaanvaardbaar. Stedenbouwkundig zijn er geen bezwaren tegen het ombouwen van de garages in woonruimte in de vorm van bijvoorbeeld een keuken. Met betrekking tot de afvoer is in het bouwbesluit geregeld dat:Een instroomopening en een uitstroomopening van een voorziening voor luchtverversing liggen, gemeten loodrecht op de uitwendige scheidingsconstructie van een gebruiksfunctie, op een afstand van ten minste 2 m van de perceelsgrens". Dit houdt in dat de afvoer van bijvoorbeeld een afzuigkap niet rechtstreeks bij reclamanten in de tuin mag uitkomen. Reclamanten menen dat er geen hoogte is bepaald voor de garage, dat is onjuist. De bouwhoogte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag maximaal 5 meter bedragen binnen het bouwvlak en buiten het bouwvlak 3 meter. Dit is voorgeschreven in artikel 4.2.3 onder c. 17. In de planregels is voorgeschreven dat de woningen enkel mogen beschikken over een kap. Ook wordt de nokrichting voorgeschreven. Met deze voorschriften wordt er nog strenger en specifieker gestuurd op de bebouwingsmogelijkheden. Met betrekking tot de nadelige invloed op het zonlicht kan worden medegedeeld dat kaprichtingen en kapsoorten geen gevolgen hebben voor de schaduwwerking ter plaatse. Zie ook de beoordeling onder punt 8. Een dakkapel mag enkel vergunningsvrij gerealiseerd worden in het achterdakvlak of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak. Dat er vergunningsvrij gebouwd mag worden brengt niet met zich mee dat er helemaal geen regels meer van toepassing zijn. Elk bouwwerk moet aan de regels uit het Bouwbesluit, het Gebruiksbesluit en het burenrecht uit het Burgerlijk Wetboek voldoen. Het uitgangspunt bij het burenrecht uit het Burgerlijk Wetboek (boek 5 titel 4 Bevoegdheden en verplichtingen van eigenaars van naburige erven) is dat buren elkaar geen hinder mogen toebrengen, bijvoorbeeld door zonlicht weg te nemen, trillingen te veroorzaken of stank te verspreiden. 18. Met betrekking tot de opmerkingen over het aantasten van de privacy verwijzen wij naar hetgeen is opgenomen onder punt 6, 8 en 10. Wanneer reclamanten van mening zijn dat hun woning minderwaard is geworden als gevolg van de planontwikkelingen dan kunnen reclamanten, op grond van afdeling 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening, zodra het planologisch besluit dat de ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt onherroepelijk is geworden, een verzoek om tegemoetkoming in planschade indienen. Raadsvoorstel Registratienr: 38198] >w

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 2011 | | pagina 120