Artikel 15 Voorrangsregeling
Indien de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor een gemeentelijk monument
toepassing geeft aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of een gemeentelijk monument in
procedure is gebracht om te worden aangewezen als monument op grond van de
monumentenverordening van de provincie Noord-Brabant zijn de artikelen 11 tot en met 14 van
deze verordening niet van toepassing.
HOOFDSTUK 4. RIJKSMONUMENTEN
Artikel 16 Vergunning voor beschermd rijksmonument
1Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om
vergunning voor een beschermd rijksmonument aan de monumentencommissie.
2. De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen acht weken na de
datum van verzending van het afschrift.
3. Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn wordt de
monumentencommissie geacht positief geadviseerd te hebben.
HOOFDSTUK 5. INSTANDHOUDING VAN ARCHEOLOGISCHE TERREINEN
Artikel 17 Instandhoudingbepaling gemeentelijk archeologisch monument
1Het is verboden om in een gemeentelijk archeologisch monument, als bedoel in artikel 1
onder c, de bodem te verstoren.
2. Het verbod in lid 1 is niet van toepassing indien het college nadere regels stelt met
betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden die kunnen leiden tot een verstoring van
een archeologisch gemeentelijk monument.
Artikel 18 Instandhoudingbepaling archeologisch monument of archeologisch
verwachtingsgebied
1 Het is verboden om in een archeologisch monument, bedoeld in artikel 1onder b, dan wel in
een terrein met een hoge, middelhoge of lage archeologische verwachting, de bodem te
verstoren.
2 Het verbod in lid 1 is niet van toepassing indien;
a. het een verstoring betreft van een archeologisch verwachtingsgebied als
aangegeven op de Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, en waarbij die verstoring
plaatsvindt:
o in een gebied met lage archeologische verwachting en het te verstoren
gebied kleiner is dan 50.000 m2 en de ingreep niet MER-plichtig is, of;
o in een gebied met een hoge of middelhoge archeologische verwachting
waarbij het te verstoren gebied kleiner is dan 100 m2 en de bodem niet dieper
dan 30 centimeter word verstoord, of;
b. in het geldend bestemmingsplan bepalingen zijn opgenomen omtrent
archeologische monumentenzorg.
c. sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.12, eerste en tweede lid, van
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en hierin voorschriften zijn opgenomen
omtrent archeologische monumentenzorg.
d. het college nadere regels stelt met betrekking tot de uitvoering van
werkzaamheden die kunnen leiden tot een verstoring van een gebied met
6