Gemeente Breda
Raadsbesluit
Registratienr: 38700]
3. Voor de toepassing van het tweede lid wordt:
a. gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is gegeven,
aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in
gebruik heeft gegeven, is bevoegd de BIZ-bijdrage als zodanig te verhalen op degene aan wie dat
deel in gebruik is gegeven;
b. het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik aangemerkt als
gebruik door degene die die onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene die de
onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de BIZ-bijdrage als zodanig te verhalen
op degene aan wie die zaak ter beschikking is gesteld.
4. Indien een onroerende zaak bij het begin van het kalenderjaar niet in gebruik is, wordt de BIZ-bijdrage
geheven van degene die van die zaak het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht heeft.
Voor de toepassing van de vorige volzin wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of
beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de
basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht is.
Artikel 5 Belastingobject
1Als een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient, wordt aangemerkt de onroerende
zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken, die niet in hoofdzaak tot
woning dient en die niet is genoemd in artikel 220d, eerste lid, van de Gemeentewet.
2. Een onroerende zaak dient niet in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk
IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak niet in
hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van die onroerende zaak die dienen tot woning dan
wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
Artikel 6 Maatstaf van heffing
1De BIZ-bijdrage wordt geheven naar de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering
onroerende zaken voor het belastingobject vastgestelde waarde voor het kalenderjaar bedoeld in
artikel 4, tweede lid, van deze verordening.
2. Bij de bepaling van de heffingsmaatstaf wordt buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten
van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan
woondoeleinden.
3. Indien met betrekking tot het belastingobject geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV
van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van dat belastingobject bepaald
met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede
lid, van de Wet waardering onroerende zaken.
Artikel 7 Vrijstellingen
In afwijking in zoverre van artikel 6 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten
aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel
bedoelde waarde, de waarde van:
a. ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, daaronder mede
begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend
wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te
gebruiken;
b. glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van gewassen,
voorzover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a bedoelde grond;
c. onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van
openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard;