mgt Gemeente Breda
Iemand heeft de economische eigendom van een zaak indien hij niet de juridische eigenaar
daarvan is, maar economisch daarbij wel belang heeft in die zin dat hij het volle risico voor alle
waardeveranderingen en zelfs voor het eventuele tenietgaan van die zaak draagt. Niet de
economische eigenaar maar de juridisch eigenaar is de genothebbende krachtens eigendom,
bezit of beperkt recht. De Hoge Raad heeft beslist dat de overdracht van de economische
eigendom niet belet dat de juridisch eigenaar in de heffing van de onroerende-zaakbelastingen
wordt betrokken omdat het objectieve karakter van de onroerende-zaakbelastingen met zich
meebrengt dat door de eigenaar, bezitter of beperkt gerechtigde vrijwillig aanvaarde
beperkingen van zijn genot niet in de weg staan aan zijn belastingplicht (Hoge Raad 29
november 1989, nr. 26308, BNB 1990/43, Belastingblad 1991, blz. 63 (Amsterdam)).
Van een economische eigenaar is bijvoorbeeld sprake bij een huurkoper, maar ook het
lidmaatschapsrecht van een coöperatieve flatvereniging kan worden gezien als een vorm van
economische eigendom van een flatwoning. De figuur van de economische eigendom doet zich
in de praktijk ook nogal eens voor wanneer een vennoot in een vennootschap onder firma of
een aandeelhouder van een NV of BV niet de juridische eigendom, maar alleen het belang bij
de onroerende zaak inbrengt. Een huurder of pachter kan daarentegen niet als economisch
eigenaar worden aangemerkt, omdat hij niet het volle waarderisico loopt. Dit geldt ook in een
bijzonder geval van erfpacht, als een zeer hoge canon moet worden betaald. De erfpachter is
ook in dat geval nog de genothebbende. Onder het bedoelde genot moet immers, nu op de
onroerende zaak een erfpachtrecht rust, worden verstaan de aan dat recht ontleende
bevoegdheid om de onroerende zaak te gebruiken overeenkomstig de bepalingen van het
erfpachtrecht (Hoge Raad 18 april 1990, nr. 26607, BNB 1991/197, Belastingblad 1990, blz. 419
(Ommen).
De eigenaar, bezitter of beperkt gerechtigde wordt in de belastingheffing betrokken ongeacht de
omvang van zijn genot. Slechts indien de eigenaar wederrechtelijk de uitoefening van zijn
eigendomsrecht is ontnomen, kan hij niet als genothebbende krachtens eigendom, bezit of
beperkt recht worden aangemerkt, tenzij die ontneming slechts van voorbijgaande aard is (Hoge
Raad 10 maart 1982, nr. 20 860, BNB 1982/115, Belastingblad 1982, blz. 148 (Dordrecht». Het
enkele ingeschreven staan bij het kadastrale register levert echter nog geen belastingplicht op
(Hoge Raad 4 juni 1986, nr. 23764, BNB 1986/240, Belastingblad 1986, blz. 442 (Amsterdam).
Voorts kan zich het geval voordoen dat het genot niet voortspruit uit de eigendom, het bezit of
het beperkte recht, maar uit een persoonlijk recht. Dit doet zich bijvoorbeeld voor bij een
huurafhankelijk recht van opstal. In dat geval worden twee objecten en derhalve twee
genothebbenden krachtens eigendom, bezit of beperkt recht onderscheiden, te weten de
eigenaar van de grond en de eigenaar van het opstal. Bij een zelfstandig recht van opstal wordt
slechts een genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht onderscheiden. Zie over
het recht van opstal ook de arresten Hoge Raad 7 maart 1979, nr. 20860, BNB 1979/126
(Rotterdam); Hoge Raad 21 oktober 1992, nr. 28641, BNB 1993/9, Belastingblad 1992, blz. 840
(Tilburg) en Hoge Raad 14 september 1994, nr. 29 871, BNB 1994/322, Belastingblad 1994,
blz. 627 en 727 (Rotterdam).
Artikel 2. Belastingobject.
Eerste lid
De voorschriften voor de objectafbakening worden sinds 1997 niet meer in de Gemeentewet
zelf gegeven, maar in artikel 16 van de Wet WOZ. Daarom wordt voor de afbakening van het
belastingobject (de onroerende zaak) in de tekst van de verordening verwezen naar hoofdstuk
III van de Wet WOZ. Zie voor een uitgebreide toelichting op de objectafbakening ook de
toelichting op de uitvoering van de waardebepaling in de Waarderingsinstructie
(Waarderingskamer, Den Haag 2006).
10