Gemeente Breda
Zie voor de verwijzingsuitspraak inzake de asfaltmenginstallatie Hof 's-Gravenhage
22 februari 2001, nr. 99/01787 en inzake de windmolens Hof Arnhem 18 december 2000, nr.
00/1107, Belastingblad 2001, blz. 416 (Franekeradeel). Van een werktuig is geen sprake indien
een bestanddeel in hoofdzaak dienstbaar is aan het gebouw in die zin dat het bestanddeel het
gebouw beter geschikt maakt voor gebruik. Zie Hoge Raad 2 maart 1994, nr. 29 559, BNB
1994/113, Belastingblad 1994, blz. 303 (Leeuwarden).
Eerste lid, onderdeel j
Het gaat om objecten met een lage waarde, in de openbare ruimte, zonder enige markt, welke
ook niet in enige heffing worden betrokken.
Tweede lid
Als de waarde van de woondelen van een onroerende zaak minder dan 70% uitmaakt van de
totale waarde van die onroerende zaak, is sprake van een niet-woning voor de OZ8. Deze
onroerende zaken, zoals boerderijen en verzorgingstehuizen, worden dus naar het tarief voor
niet-woningen aangeslagen en zouden zonder nadere regeling niet profiteren van de
afschaffing van de gebruikersbelasting op woningen. Door aanvaarding van een amendement-
De Pater is een regeling getroffen voor deze niet-woningen: het woongedeelte wordt vrijgesteld
voor de gebruikersbelasting niet-woningen.
Vanaf 2007 wordt de waarde van het woongedeelte buiten de heffingsmaatstaf voor de
gebruikersbelasting niet-woningen gelaten. Dit geldt ook voor gedeelten van de niet-woning die
dienstbaar zijn aan woondoeleinden. In de regeling vanaf 2007 wordt de vermindering dus al in
het aanslagbedrag van de gebruikersbelastingen niet-woningen verdisconteerd. Tegen een
onjuiste toepassing van de vermindering kan dan bezwaar worden gemaakt in het
bezwaarschrift tegen de aanslag. Voor toepassing en nadere uitwerking van dit lid wordt
verwezen naar de Veelgestelde vragen over OZB-gebruikersbelastingen en amendement-De
Pater op www.vng.nl en www.wozinformatie.nl.
Artikel 5 Belastingtarieven
Met ingang van 1 januari 2008 zijn de limieten voor tarieven en tariefstijgingen afgeschaft (Wet
van 7 december 2007, Stb. 570. Kamerstukken 31133). Gemeenten zijn vrij in het vaststellen van
drie tarieven: een eigenarentarief en een gebruikerstarief voor niet-woningen en een
eigenarentarief voor woningen. Daarbij gelden geen absolute of relatieve limieten. Wel is ter
voorkoming van een onevenredige stijging van de collectieve lastendruk een macronorm
afgesproken (zie hieronder). Met ingang van 1 januari 2009 worden de tarieven naar een
percentage van de waarde berekend (Stb. 2008, 262).
Eerste lid
De tarieven worden met ingang van 1 januari 2009 berekend naar een percentage van de waarde
van de onroerende zaak. Voor elke afzonderlijke belasting kan een apart percentage worden
vastgesteld dat volgens artikel 220f van de Gemeentewet wel gelijkelijk moet zijn. Vaststellen van
een degressief of progressief tarief is niet mogelijk.
Macronorm
De regering heeft met de VNG afgesproken dat gemeenten zich collectief houden aan een
macronorm, dat wil zeggen dat de stijging van de totale, landelijke OZB-opbrengsten niet boven
een bepaalde limiet mogen uitgaan. Dat heeft echter geen gevolgen voor de vaststelling van de
tarieven van een individuele gemeente. De macronorm is een bestuurlijke norm. Bij
overschrijding van de norm vindt er een bespreking plaats tussen Rijk en gemeenten in het
bestuurlijk overleg Financiële Verhoudingen in de maand april. Het Rijk kan uiteindelijk als
machtsmiddel de hoogte van de uitkering uit het gemeentefonds gebruiken.
Tweede lid
Uit efficiencyoverwegingen heeft de gemeente besloten geen belasting te heffen van onroerende
zaken waarvan de heffingsmaatstaf blijft beneden een bepaald bedrag. Dit bedrag mag maximaal
12.000,00 zijn. De mogelijkheid hiertoe berust op artikel 220h, eerste lid, van de Gemeentewet.
20