Gemeente Breda
Als daarvan geen sprake blijkt te zijn, is veeleer aannemelijk dat belanghebbende de woning
voor zichzelf ter beschikking houdt. Volgens de VNG is er in deze casus overigens wel sprake
van belast gebruik nu de woning is ingericht en is aangesloten op de nutsvoorzieningen en er
tevens elektriciteit gebruikt wordt.
De Hoge Raad laat zich in zijn arrest van 7 oktober 1998, nr. 33767, LJN: AA2318, Belastingblad
1998, blz. 878 (Haarlem) voor het eerst uit over het nieuwe begrip gebruik. De Hoge Raad
oordeelt dat een woning die op de peildatum in afwachting van een verbouwing 'kaal' is en niet
geschikt voor bewoning of enige andere vorm van gebruik, niet wordt gebruikt. Dit oordeel lijkt op
gespannen voet te staan met de bedoeling van de wetgever dat onroerende zaken die de
eigenaar bewust leeg laat staan in de gebruikersbelasting dienen te worden betrokken, maar
beslissend is hier waarschijnlijk geweest dat de eigenaar op de peildatum nog niet in het bezit
was van de door hem reeds aangevraagde bouwvergunning. De leegstand is dan niet zozeer toe
te schrijven aan de motieven van de eigenaar, maar aan het feit dat de eigenaar formeel niet
mag bouwen. Hof 's-Gravenhage heeft in zijn uitspraak van 22 augustus 2000, nr. 99/00456,
Belastingblad 2001, blz. 1220, beslist dat een (nagenoeg) leegstaande woning door de eigenaar
wordt gebruikt omdat zij hem ter beschikking staat. Er is ook sprake van gebruik wanneer de
eigenaar de woning ter beschikking houdt van zijn ouders. Aangezien met de wetswijziging een
verruiming van het begrip gebruik is beoogd heeft de oudere jurisprudentie zijn gelding overigens
niet verloren.
Het begrip gebruiker
Wie de gebruiker van een niet-woning is, zal bijvoorbeeld uit de administratie van nutsbedrijven
blijken. Ook kan gebruik worden gemaakt van aangiftebiljetten. Zie in dit verband ook artikel 8
van de verordening. Zie voor een nadere invulling van het begrip gebruiker ook hierna bij de
toelichting op het tweede lid, onderdeel c.
Tweede lid, onderdeel a
Overeenkomstig artikel 220b, eerste lid, van de Gemeentewet zijn in artikel 1, tweede lid, van de
verordening enkele aanvullende bepalingen inzake de gebruikersbelasting opgenomen. Bij de
wijziging van de materiële belastingbepalingen in 1995 is het begrip 'feitelijk gebruik' in de
Gemeentewet vervangen door 'gebruik'. Daardoor kan de gebruikersbelasting in bepaalde
situaties belastingplichtigen aanwijzen die niet feitelijk gebruik maken van een niet-woning. Zo
regelt artikel 1, tweede lid, onderdeel a, van de verordening dat gebruik door degene aan wie
een deel van een onroerende zaak in gebruik is gegeven, wordt aangemerkt als gebruik door
degene die dat deel in gebruik heeft gegeven.
Door deze bepaling is de verhuurder (al of niet tevens eigenaar) ook belastingplichtig voor de
gebruikersbelasting als hij niet zelf gebruiker (van een deel) van de niet-woning is.
Dit betekent dat bij verzamelkantoorgebouwen met meer dan één gebruiker (die voor de Wet
WOZ en de onroerende-zaakbelastingen als één object kunnen gelden), de verhuurder in de
heffing van de gebruikersbelasting moet worden betrokken. De huurders zijn dan niet
belastingplichtig. Voor alle duidelijkheid: de bepaling ziet alleen op situaties waarin delen van de
onroerende zaak worden gebruikt door afzonderlijke gebruikers, die niet gezamenlijk het geheel
gebruiken. De verhuurder van een niet-woning kan niet als gebruiker worden aangemerkt als hij
de niet-woning verhuurt aan bijvoorbeeld één onderneming of één persoon. Verhuurt hij de
verschillende delen echter aan verschillende gebruikers, dan is hij wel belastingplichtig. Verhuurt
hij echter de niet-woning als geheel aan meerdere gebruikers (bijvoorbeeld van één
onderneming), dan is hij niet belastingplichtig. Hij staat dan immers niet een gedeelte van de
niet-woning in gebruik af. Degene die het gebruik afstaat, mag overigens de gebruikersbelasting
wel verhalen op degene aan wie het gebruik van een deel wordt afgestaan.
Tweede lid, onderdeel b
Dit onderdeel bepaalt dat het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig
gebruik wordt aangemerkt als gebruik door degene die de onroerende zaak ter beschikking
heeft gesteld. Dit ziet met name op niet-woningen die voor korte perioden worden verhuurd.
8