Kostgangers betalen één prijs voor woon- en bepaalde huishoudelijke kosten zoals maaltijden
schoonmaak, gebruik van stoffering en inrichting, nutsvoorzieningen en vaak ook kosten van bewassing
respectievelijk gebruik van duurzame goederen. Met het betalen van een reële zakelijke vergoeding wordt
voorzien in nagenoeg alle noodzakelijke kosten van levensonderhoud, behoudens die voor kleding en
persoonlijke uitgaven.
Om voor een toeslag in aanmerking te komen, dient de kostganger aan te tonen, dat sprake is van een
commerciële overeenkomst, waarin voorzien is in alle kosten, die met kostgeving samenhangen. Een
kostgangersrelatie wordt beheerst door een zakelijke relatie.
Onderhuur, kostgangerschap en inwoning onderscheiden zich van een gezamenlijke huishouding door
het ontbreken van wederzijdse verzorging. Er is sprake van een zakelijke relatie waarbij de een tegen
betaling diensten verleent aan de ander, zoals het ter beschikking stellen van woonruirnte.
Indien de (financiële) verzorging verder reikt dan de betaling van huur of kostgeld en/ of de verzorging niet
beperkt blijft tot het eenzijdig leveren van diensten als tegenprestatie (zoals het onderhoud van de
gehuurde kamer of het zorgdragen van de was en maaltijden) kan de grens van een zakelijke relatie
worden overschreden. Aan de hand van de feiten en omstandigheden dient te worden beoordeeld of dat
de normale verstrekkingen in een kostgangerrelatie te boven gaan.
Volledigheidshalve moet hier nog worden opgemerkt dat in de uitzonderlijke situatie dat de medebewoner
over geen enkele vorm van inkomen beschikt (denk aan de niet rechthebbende partner of inwonende
uitgeprocedeerde asielzoeker) verlaging van de toeslag vanwege medebewoning niet kan worden
toegepast. De medebewoner kan dan immers daadwerkelijk geen bijdrage in de kosten leveren waardoor
er dus ook geen voordeel is voor de betrokkene Ook hier is jurisprudentie over(CRvB 4 maart 2003,
00/3534 NABW en 02/3129 NABW)
Artikel 4
Artikel 4 vormt het spiegelbeeld van artikel 3. Waar de norm voor een alleenstaande (ouder) wordt
verhoogd met 10% als een woning gedeeld wordt met een ander, is dit ook gerealiseerd voor gezinnen in
dezelfde situatie De gezinnen kunnen in dat geval namelijk ook kosten delen met een ander en daarom is
een verlaging op zijn plaats. Zijn er meer dan drie rechthebbende personen waarmee de bestaanskosten
in het gezin kunnen worden gedeeld, dan wordt een verlaging achterwege worden gelaten, zoals
verwoord in artikel 4, derde lid van de verordening.
Artikel 5
Als aan een woning geen woonkosten verbonden zijn, is sprake van lagere bestaanskosten dan in an ere
gevallen. Artikel 27 WWB opent om die reden de mogelijkheid om de norm of de toeslag te verlagen Dat
is in artikel 5 gerealiseerd. Het bepaalde onder a leidt ertoe dat de norm of toeslag met 20% wordt
verlaagd als de belanghebbende geen woonlasten betaalt. Dat kan zich voordoen bij krakers, of als de
woonkosten worden betaald door een derde, bijv de ouders of de ex-partner Onder woonkosten wordt in
dit verband verstaan de huur of, als de belanghebbende een eigen woning bewoont, de verschuldigde
hypotheekrente en de aan het eigendom verbonden zakelijke lasten alsmede een naar omstandigheden
vast te stellen bedrag voor onderhoud
Wordt de norm of toeslag verlaagd omdat de belanghebbende geen woonlasten heeft en is hij daarnaast
medebewoner, zodat de toeslag ook nog eens op die grond verlaagd wordt, dan kan dit spoedig als een
te ver gaande vorm van verlaging van de uitkering worden aangemerkt, gelet op het totale effect van de
dubbele verlaging. Op grond van het individualiseringsbeginsel zal de verlaging dan beperkt moeten
worden Dit is opgevangen in het anti-cumulatieartikel van de Toeslagenverordening (artikel 8)
Artikel 5 eerste lid, sub b van de verordening ziet op de mogelijkheid om de uitkering van dak- en
thuislozen te verlagen, omdat deze lagere bestaanskosten hebben dan anderen die een woning bewonen
Aangezien dak- en thuislozen in het algemeen regelmatig gebruik maken van een opvangadres, wordt de