toeslag op 10% gesteld. Aan het verblijf in de opvang zijn immers ook kosten verbonden. Dit geldt in
Breda bijvoorbeeld voor 't IJ (dag- en nachtopvang)
Instellingen van maatschappelijke opvang die volgens de wet als "inrichting" worden aangemerkt vallen
niet onder de werking van deze verordening. Personen die in een inrichting verblijven, krijgen een wettelijk
vastgestelde norm waarop geen toeslagen en/of verlagingen worden toegepast Dit is de zogenaamde
"zak en kleedgeld-norm". Deze norm wordt verstrekt aan belanghebbenden die verblijven ,n een AWBZ-
instelling. In Breda geldt dit voor Weideveld en Herderheem.
Indien een belanghebbende onder begeleiding woont, zoals in de Plataan of Cypres, of in de crisisopvang
zoals het Koetshuis, is het afhankelijk van de mate van delen van de kosten hoe hoog de toeslag wordt.
Indien een belanghebbende huurtoeslag ontvangt, dan bewoont hij op grond van de Wet Huurtoes ag
zelfstandig een woning en kan de toeslag op 20% gesteld worden In andere gevallen kan dit 10 /o toeslag
zijn.
De schoolverlatersverlaging van artikel 28 WWB is volgens de toelichting op dat artikebedoeld de
schoolverlater gedurende het eerste halfjaar niet in een veel betere financiële positiete brengen als toen
hij noq aangewezen was op studiefinanciering of een tegemoetkoming volgens de Wtos. Er wordt daarbij
geen onderscheid gemaakt naar een (voormalig) uit- of thuiswonende student oj^oher
verdient nog dat bij gehuwden die beiden schoolverlater zijn, de verlaging niet verdubbeld wordt. Deze
blijft dan 20%.
Wordt naast de schoolverlatersverlaging ook een verlaging toegepast i.v.m. medebewoning dan kan dit
spoedig tot gevolg kan hebben dat de totale verlaging te groot is en aanpassing behoeft, gelet op het
individualiseringsbeginsel. Dit is opgevangen in het anti-cumulatieartikel van de Toeslagenverordening
(artikel 8).
In principe hebben studenten recht op studiefinanciering tot hun 27e jaar Indien zij na de studie een
aanvraag WWB doen, kan de schoolverlatersverlaging van toepassing zijn
Artikel 29 WWB geeft het college de bevoegdheid om een verlaging toe te passen indien het van oordeel
is, dat gezien de hoogte van het minimum jeugdloon er een drempel zou kunnen zijn om wer te
aanvaarden.
In het tweede lid wordt uitvoering gegeven aan de verplichting om in de verordening vast te stellen dat de
schoolverlatersverlaging niet gelijktijdig kan worden toegepast met de verlaging voor 21- en 22-ja'r'9en
Voor het met voorrang toepassen van de schoolverlatersverlaging is gekozen, omdat een 21-of 22-ja g
schoolverlater niet beter af is op grond van dit artikel dan een 23-jarige schoolverlater op grond van artikel
6 van de Toeslagenverordening.
De verschillende verlagingen in de Toeslagenverordening zien op verschillende omstandigheden bij
belanghebbenden en kunnen elk afzonderlijk als redelijk in betreffende omstandigheden worden
beschouwd Zonder dit artikel zou dat echter kunnen betekenen, dat - vooral iri srtuiat.es waarin de
schoolverlatersverlaging in combinatie met een van de andere verlagingsgronden aan de orde is - het
cohege de bijstand vanwege deze samenloop zo laag zou moeten vaststellen, dat er fertelijh.geen sprake
meer zou zijn van adequate bijstand. In voorkomende gevallen zou het college op grond van a
eerste lid WWB de bijstand hoger moeten vaststellen. Daarom is er voor gekozen om al in de
9