participatieladder. In Meedoen@breda gaan we uit van een nieuw sturingsprincipe; ledereen kan iets, iedereen doet iets. De diversiteit in doelgroepen en in het aanbod komt tot uitdrukking in de variatie aan inkoopovereenkomsten, waaronder Leerwerktrajecten trajecten voor personen die reeds een uitkering hebben of zonder uitkering werkzoekend zijn, trajecten voor jongeren trajecten sociale activering als opstap naar arbeidsinschakeling, losse producten als assessment en directe bemiddeling. De doelgroepen zijn als volgt ingedeeld: Categorie 1; Mensen die uitzicht hebben op werk, maar daar nog iets aan moeten doen. Categorie 2: Mensen die geen uitzicht hebben op werk, maar wel in staat zijn maatschappelijk nuttig werk te doen Categorie 3; Mensen die geen uitzicht hebben op werk en uitsluitend hulp en zorg nodig hebben. De verwijzing naar artikel 40, lid 1 WWB betreft de groep daklozen. De WWB geeft aan dat de de voorzieningen ook aan deze groep kunnen worden aangeboden. In de visie arbeidsmarktbeleid vastgesteld door de gemeenteraad in juni 2009 is bepaald dat de gemeente het participatiebudget voor een bredere doelgroep kan inzetten zoals genoemd in het tweede lid. (ingezetene) In het derde lid is opgenomen dat het college de bevoegdheid heeft om mensen met een WWB uitkering te verplichten om onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten. Deze plicht om naar vermogen een tegenprestatie te verrichten hoeft niet direct samen te hangen met arbeidsinschakeling. De tegenprestatie kent geen verplichte samenloop met een re-integratietraject. De werkzaamheden zullen naar hun aard niet direct hoeven te zijn op toeleiding naar de arbeidsmarkt. Tevens mogen ze niet in de weg staan aan acceptatie van algemeen geaccepteerde arbeids- of aan re-integratie gericht op arbeidsinschakeling, aangezien het uitgangspunt "werk boven uitkering vooropstaat. De plicht tot een tegenprestatie geldt voor iedereen, hier zijn geen mogelijkheden tot ontheffingen. Dit past binnen de beleidskeuze die is gemaakt in Meedoen@breda waarin staan dat iedereen die iets kan ook werkelijk iets doet. Het naar vermogen nuttige werkzaamheden verrichten. Artikel 3 Personen genoemd in het eerste lid hebben aanspraak op voorzieningen. Dat wil niet zeggen dat zij bepaalde voorzieningen kunnen afdwingen. Het college bepaalt in overleg met de klant welke voorziening het best kan worden ingezet om de klant zo efficiënt mogelijk naar algemeen geaccepteerde arbeid te laten instromen. Als gevolg van de termijn van vier weken waarin de aanvraag van een jongere onder de 27 jaar nog niet wordt ingediend ontstaat voor de betreffende categorieën vluchtelingen jongeren een inkomensgat waardoor ze niet in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Op grond van artikel 41 lid 8 Wwb kan het college besluiten om de genoemde categorieën vluchtelingen jongeren die een voorschot te geven op de bijstand in de vorm van een renteloze lening. Artikel 4 Het college kan verschillende verplichtingen opleggen aan personen die deelnemen aan voorzieningen. Een medisch onderzoek, behandeling van een verslaving of begeleiding bij schuldenproblematiek zijn hiervan voorbeelden. Ten aanzien van het derde lid is in het uitvoeringsbesluit aangegeven welke criteria worden gehanteerd buiten het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid en het gebruik van de aangeboden voorzieningen Deze laatste twee verplichtingen zijn vastgelegd in artikel 9, eerste lid van de WWB. Het college kan nadere verplichtingen verbinden aan het te volgen traject of plan van aanpak. De arbeidsverplichtingen uit artikel 9 WWB zijn met de aanscherping van de WWB uitgebreid Dit blijkt uit het feit dat het opschrift van artikel 9 WWB luidt: "plicht tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie" Het uitgangspunt is dat deze verplichtingen voor iedereen gelden. 13

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 2012 | | pagina 143