Gemeente Breda
Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
1. De belasting als bedoeld in artikel 3 is verschuldigd bij de aanvang van het belastingjaar of,
zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.
2. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor de belasting als bedoeld in
artikel 3 in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel
twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het
tijdstip van de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
3. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor de belasting als bedoeld in
artikel 3 in de loop van het belastingjaar eindigt, wordt ontheffing verleend over zoveel
twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het
tijdstip van beëindiging van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
4. Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de
gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in gebruik neemt.
5. Belastingbedragen tot 10,~ worden niet geheven. Voor de toepassing van de vorige volzin
wordt het totaal van op een aanslagbiljet verenigde aanslagen aangemerkt als één
belastingbedrag.
Artikel 10 Termijnen van betaling
1. In afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen
worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de
maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de
tweede twee maanden later.
2. Het bedrag inzake een bestuurlijke boete is invorderbaar in twee gelijke termijnen waarvan
de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de
dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.
3. In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt, in geval het totaalbedrag van
alle op één aanslagbiljet verenigde aanslagen meer bedraagt dan 10.000 dat dit bedrag en
een bestuurlijke boete op dit aanslagbiljet moeten worden betaald op de laatste dag van de
maand volgend op die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld..
4. In afwijking van het bepaalde in het eerste, tweede en derde lid geldt, ingeval machtiging is
verleend tot automatische incasso en het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde
aanslagen 100 of meer doch niet meer dan 10.000 bedraagt, dat de aanslagen^moeten
worden betaald in tien gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de 28 dag van
de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk
van de volgende termijnen telkens een maand later.
5. De in het vierde lid bedoelde machtiging tot automatische incasso wordt geacht niet te zijn
verleend indien twee van de tien termijnen niet zijn betaald doordat automatische incasso
van de betaalrekening van de belastingschuldige niet mogelijk blijkt dan wel binnen 56 dagen
na afschrijving zijn gestorneerd. Alsdan geldt de betaaltermijn als bedoeld in het eerste lid.
6. In afwijking van de voorgaande leden moet een voorlopige aanslag waarvan het aanslagbiljet
een dagtekening heeft die ligt in het jaar waarover deze is vastgesteld worden betaald in
zoveel gelijke termijnen als er na de maand van de dagtekening van het aanslagbiljet nog
maanden van het belastingjaar overblijven, met dien verstande dat het aantal
betalingstermijnen steeds minimaal twee telt. De eerste termijn vervalt een maand na de
dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.
7. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in dit artikel gestelde termijnen.