Gemeente Breda Raadsvoorstel Registratienr: 40995] Bovendien is in artikel 10.3, lid 2, aanhef en sub a van de Verordening bepaald dat de toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeid in het eerste lid een verantwoording bevat waaruit blijkt dat rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde vestiging of uitbreiding voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving zoals vereist op grond van artikel 2.1, derde lid. Artikel 2.1 van de Verordening betreft de zorgpHcht voor ruimtelijke kwaliteit en heeft betrekking op bestemmingsplannen die voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied. Dergelijke plannen dragen ingevolge het eerste lid van artikel 2.1 bij aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Ingevolge het derde lid van artikel 2.1 bevat de toelichting bij een bestemmingsplan ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit een verantwoording waaruit onder andere blijkt dat in het plan rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige en te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden, alsmede de op grond van de verordening toegelaten ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden. Daarnaast dient uit die verantwoording te blijken dat de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, in het bijzonder wat betreft de omvang van de beoogde bebouwing, past in de omgeving. Hieruit volgt eens te meer dat niet het gehele vestigingsgebied glastuinbouw als zodanig behoeft te worden bestemd. Indien de raad niet de mogelijkheid zou hebben om op basis van deze zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit te besluiten tot een beperking van de omvang van het gebied waarbinnen glastuinbouw wordt toegestaan, zou artikel 10.3, lid 2, aanhef en sub a juncto artikel 2.1, lid 3 van de Verordening een dode letter zijn. In de Beleidslijn glastuinbouwgebied Prinsenbeek heeft de raad, zoals ook al eerder aangegeven, op basis van onafhankelijke onderzoeken en ter voorbereiding van dit bestemmingsplan nu juist precies gedaan wat de bedoelde bepalingen uit de Verordening ruimte voorschrijven door mede op basis van andere ruimteclaims in het gebied (zoals de aanwezige golfbaan) en de in het gebied aanwezige (cultuurhistorische, ecologische en recreatieve) waarden en belangen een afweging te maken. Deze afweging heeft geleid tot een begrenzing van het glastuinbouwgebied die zowel recht doet aan de bedoelde overige ruimteclaims, waarden en belangen als voldoende ruimte biedt aan uitbreiding en nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven in dat gebied. Uit het onafhankelijk onderzoek blijkt immers eveneens dat er binnen het thans in het bestemmingsplan opgenomen vestigingsgebied voor de komende planperiode voldoende ruimte is om aan de geprognosticeerde vraag naar uitbreiding en nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven te voldoen. Bovendien zou de (naar onze mening onjuiste) visie van GS dat het gehele in de Verordening ruimte aangegeven vestigingsgebied glastuinbouw ais zodanig bestemd zou moeten worden, betekenen dat ook de daarbinnen gelegen golfbaan een glastuinbouwbestemming zou moeten krijgen en aldus wegbestemd zou moeten worden. Wij hebben niet begrepen dat GS die mening zijn toegedaan. Ook daaruit volgt dat de uitleg van de Verordening ruimte, zoals deze in de zienswijze is weergegeven, onjuist is Overigens volgt uit de zienswijze van appellante dat zij zowel de eigen verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur in politiek-bestuurlijke besluitvormingsprocessen als de mogelijkheid dat de uitkomst daarvan tot een verkleining van een glastuinbouwvestigingsgebied leidt, lijkt te onderkennen In dat kader verbaast het de gemeente, juist gelet op het bepaalde in de artikelen 2.1 en 2.2 van de Verordening ruimte, dat reclamante van mening is dat een afweging die in 1992 bij de vaststelling van het toenmalige streekplan heeft plaatsgevonden en later bevestigd in het Uitwerkingsplan Stedelijke Regio Breda-Tilburg, thans niet opnieuw zou mogen worden gemaakt, omdat de betreffende waaiden en belangen toen ook al meegewogen zouden zijn. Nog afgezien van het feit dat er destijds zonder meer niet dezelfde kennis en waardering was van cultuurhistorische en ecologische waarden, wordt opgemerkt dat er bij de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan, zeker als het vorige al meer dan tien jaar oud is, met het oog op een goede ruimtelijke ordening opnieuw een afweging van alle relevante feiten en omstandigheden, waarden en belangen dient plaats te vinden. Gelet op het voorgaande blijkt leidt deze zienswijze niet tot aanpassing van het plan. g. Overige opmerkingen Artikel 20 3 afwijkingsbevoegdheid van de dubbelbestemming Waterstaat: In dit artikel worden geen ontwikkelingen toegestaan die ook al niet binnen de basisbestemmingen mogelijk zijn. In lid 20.3 is in de aanhef namelijk opgenomen dat het bouwwerk in overeenstemming moet zijn met hetgeen is bepaald in de basisbestemming. Een koppeling aan een kwaliteitsverbetering is dan ook niet noodzakelijk. Artikel 21.2 inzake handhaving aantal woningen: In artikel 1 Begripsbepalingen is onder 1.21 een

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 2013 | | pagina 37