Gemeente Breda
Raadsvoorstel
Registratienr: 40995]
planperiode van 10 jaar) voldoende in staat is om de vraag te faciliteren, omdat er direct grenzend
aan de bestaande kassen fysiek ruimte is voor minimaal 5 nieuwe bedrijven en ruimtelijke
concentratie dus mogelijk is. In dat licht is het dan niet logisch daarbij ook nog een geïsoleerd
liggende locatie aan te wenden, ten/vijl de concentratie aan glastuinbouw stevig kan worden
ingekaderd in een groene kamerstructuur (mede t.b.v. draagvlak). De geledende werking van de
golfbaan waar de notitie op doelt is in dat licht onnodig, de golfbaan kan juist bijdragen aan het
ruimtelijk afschermen van de glastuinbouwconcentratie.
Een ander onderwerp waarbij de notitie het integrale advies van BRO uit zijn verband rukt, betreft de
oppervlaktebeperking Volgens de notitie wordt er in het integrale advies op gewezen dat het ruimtelijk
aspect van de gekozen maat van 4 ha. Ruimtelijk minder relevant zou zijn. Vervolgens zou deze maat
wei als selectiemiddel kunnen worden ingezet om vestiging van glastuinbouwbedrijven, die geen
binding hebben met Prinsenbeek, te ontmoedigen. Ven/olgens beweert de notitie ook nog dat het
beperken van de maatvoering strijdig is met provinciale doelstellingen.
Waar de notitie niets over zegt is dat op grond van het integrale advies niet noodzakelijk wordt geacht
de maximummaat van 4 ha. te blijven hanteren bij realisatie van het glastuinbouwgebied als een
eigen besloten kamer De groene kamerstructuur is volgens het integrale advies randvoorwaardelijk
voor het loslaten van de maximummaat.
Het integrale advies geeft aan dat glastuinbouw kan worden gerealiseerd zonder aantasting van de
wettelijk ingekaderde waarden (archeologie, ecologie en water). Het feit dat op de locatie van
reclamante mitigerende maatregelen voor de Steenuil mogelijk zijn wordt dan ook volledig onderkend
De gemeente kiest echter voor de meest optimale situatie. Het feit dat het vestigingsgebied vanuit
economisch nut en noodzaak bezien verkleind kan worden, waardoor er meer maatschappelijk
draagvlak ontstaat en er sprake kan zijn van een landschappelijk in te kaderen concentratiegebied,
vormt de reden om de meest waardevolle gebieden uit het vestigingsgebied te halen. Het gaat dan
niet alleen om de locatie van reclamante maar om de totale zone langs de Brielsedreef en
Overveldsestraat. Hier bevinden zich cultuurhistorische, ecologische en landschappelijke waarden in
de vorm van eerste bewoningsplekken, kronkelige wegen, restanten van kleinschalig landschap,
monumentale boerderijen, hoge belevingswaarde, Steenuil, Kerkuil en Groene Specht. Verkleining
van het glastuinbouwgebied op de voorgestelde wijze zorgt er juist voor dat de afstand tussen nieuw
te bouwen kassen en de aanwezige waarden in het gebied groter worden en mitigerende
maatregelen niet eens nodig zijn.
b. Strijd met hogere regelgeving; Verordening ruimte
Zoals reclamante ook aangeeft, bepaalt artikel 10.3, lid 1, aanhef en sub a van de Verordening ruimte
2012 van de provincie Noord-Brabant dat een bestemmingsplan, dat is gelegen in een
vestigingsgebied glastuinbouw, bepaalt dat nieuwvestiging van en omschakeling naar
glastuinbouwbedrijven is toegestaan binnen daartoe aangewezen gedeelten van dat
vestigingsgebied. Daaruit volgt met zoveel woorden dat niet het gehele vestigingsgebied
glastuinbouw uit de Verordening ruimte als zodanig behoeft te worden bestemd. Reclamante tracht dit
vervolgens te nuanceren door tekst uit de toelichting bij de Verordening ruimte te citeren Die kan aan
de duidelijke tekst van de Verordening zelf echter niet afdoen. Deze mening is nog bevestigd door de
uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 september 2013
(zaaknummer 201211732/1/R3) in het kader van een beroepschrift van reclamante tegen het
weigeren van de wijziging van het bestemmingsplan Buitengebied Prinsenbeek voor de vestiging van
twee glastuinbouwbedrijven.
Verder wordt nog opgemerkt dat in artikel 10.3, lid 2, aanhef en sub a van de Verordening ruimte is
bepaald dat de toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid een verantwoording
bevat waaruit blijkt dat rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde vestiging of uitbreiding
voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving zoals vereist op grond van artikel 2.1,
derde lid. Artikel 2.1 van de Verordening ruimte betreft de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit en heeft
betrekking op bestemmingsplannen die voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand
stedelijk gebied Dergelijke plannen dragen ingevolge het eerste lid van artikel 2.1 bij aan de zorg
voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de
naaste omgeving, in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.
Hieruit volgt eens te meer dat niet het gehele vestigingsgebied glastuinbouw als zodanig behoeft te
worden bestemd. Indien de raad niet de mogelijkheid zou hebben om op basis van deze zorgplicht
voor ruimtelijke kwaliteit te besluiten tot een beperking van de omvang van het gebied waarbinnen
glastuinbouw wordt toegestaan, zou artikel 10.3, lid 2, aanhef en sub a juncto artikel 2.1, lid 3 van de
Verordening een onnodige bepaling zijn Bovendien zou de (naar onze mening onjuiste) visie dat het
gehele in de Verordening ruimte aangegeven vestigingsgebied glastuinbouw als zodanig bestemd
zou moeten worden, betekenen dat ook de daarbinnen gelegen golfbaan een
-32-