Gemeente Breda
Ter onderbouwing. In de bestemmingsplannen voor het gebied (Buitengebied, Buitengebied Zuid
en Buitengebied Zuid 2013) wordt het aan de locatie Rijsbergseweg 590 aangrenzende gebied
gekenmerkt als:
Hooggelegen middeleeuwse dekzandontginningen met twee waterlopen (Bijloop en
Turfvaart);
Kleinschalig onregelmatig verkaveld en lichtglooiend gebied;
Diverse functies
Zeer veel beplanting zowel naald- als loofhoutbosjes, solitaire bomen, boom- en
hakhoutsingels op kavelgrenzen, langs wegen en waterlopen.
Het onderhavige bouwplan doet hier geen afbreuk aan, ergo genereert zelfs een bijdrage aan het
herstel van die waarden in het gebied nu, via de eis van landschapsinvestering als verplicht
gesteld bij dit soort ontwikkelingen, kavelgrenzen beplant gaan worden. Reclamanten geven
overigens in hun zienswijze niet aan welke waarden hier nu aanwezig zouden zijn dan wel
aangetast worden door de extra bebouwing.
Zoals al eerder betoogd is hier sprake van een uitbreiding ten behoeve van een manege. De
stukken geven wellicht een verwarrend beeld in deze. Het bouwplan en de ruimtelijke
onderbouwing zijn hierop dan ook aangepast zodat in deze documenten nu geen misverstand
meer bestaat over wat de plannen exact inhouden. Ook de noodzaak van deze uitbreiding voor
de bedrijfsvoering is alsnog in de ruimtelijke onderbouwing nader verduidelijkt.
Artikel 3.8
Artikel 3.8 van de Verordening ruimte 2012 eist dat er een verantwoording is opgenomen dat er
niet op het in gebruik zijnde bestemmingsvlak tegemoet gekomen kan worden aan de
ruimtebehoefte, de noodzaak tot uitbreiding is verantwoord en er geen mogelijkheden zijn dit
bedrijf te verplaatsen naar een bedrijventerrein. In dit kader wordt opgemerkt dat het huidige
bestemmingsvlak en bouwvlak in het bestemmingsplan Buitengebied fysiek wel mogelijkheden
geeft om te bouwen, maar de bijbehorende planregels dit niet toelaten. De noodzaak voor
uitbreiding van het bedrijf is inmiddels in de ruimtelijke onderbouwing nader gemotiveerd. Ten
aanzien van de mogelijke verplaatsing van een dergelijk bedrijf naar een bedrijventerrein wordt
opgemerkt dat het praktisch onmogelijk is om een manegebedrijf, met name al vanwege het
ruimtegebruik en de noodzaak van de aanwezigheid van weilanden, te vestigen op een
bedrijventerrein. Bovendien is hier, vanwege de aanwezigheid van dieren, sprake van een
zogenaamd aan de agrarisch sector verwante bedrijvigheid waarvoor de provincie in de
Verordening ruimte mogelijkheden heeft gegeven voor het vestigen van deze bedrijven in het
buitengebied en dit dus niet in strijd acht met het provinciaal belang.
Flora en Fauna.
De ondeugdelijkheid van deze gegevens wordt in de zienswijze niet aangetoond door een
tegenonderzoek, dan wel beter bruikbare gegevens, die hetgeen in de ruimtelijke onderbouwing is
opgenomen tegenspreken. In dit kader kan en mag de gemeente dan ook uitgaan van de
gegevens uit het natuurloket.
Conclusie
Deze zienswijze is ongegrond.
4. Omvang inrichting
Samenvatting
Appellanten stellen dat in de motivering gesteld wordt dat het aantal dieren niet uitgebreid zal
worden. Dit is gebaseerd op een vergunning/melding. Verder wordt verwezen naar het advies van
de Adviescommissie Agrarische bouwaanvragen waarbij sprake zou zijn van een vergunning
voor 10 paarden, 30 volwassen pony's en 10 fokpony's waardoor wel sprake zou zijn van een
uitbreiding van het aantal dieren. Een groter bedrijf derhalve met alle eventuele gevolgen hiervan
voor o.a de Natura 2000 gebieden. Verder wordt gesteld dat voor een deel van het recht op het
aantal te houden dieren zou zijn vervallen, waarbij wordt verwezen naar een uitspraak van de
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uit 2007.
Raadsvoorstel Registratienr: 42002]
>w