Gemeente Breda
Raadsvoorstel
Registratienr: 44711]
Over het algemeen zijn dit in het buitengebied aspecten die natuurwaarden en bijvoorbeeld ecologische
waarden te maken hebben.
Een aanlegvergunning is in het stedelijk gebied niet gebruikelijk en zal ook niet het door reclamant
gewenste effect sorteren. Met een aanlegvergunning wordt beoogd de vergunning te verlenen, nadat de
van belangzijde aspecten zijn afgewogen. Reclamant wil echter een verbod tot ophogen van het terrein en
dat wordt niet bereikt met een aanlegvergunning.
Conclusie
Dit onderdeel van de zienswijze is ongegrond en leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.
4, De heer/mevrouw Van der Hoeven
Samenvatting 4.1.
Goede ruimtelijke ordening, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid
In de toelichting wordt verwezen naar artikel 3.1, lid 3 van de Verordening ruimte 2014, waarin staat
aangegeven dat een gemeenteraad verplicht is om in de toelichting van een bestemmingsplan een
verantwoording op te nemen waaruit blijkt dat, kortweg gezegd, de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, de
omvang van de bebouwing en de beoogde functie, passen in de omgeving mede gelet op de bestaande
en toekomstige functies in de omgeving en ook gelet op de effecten vanwege milieuaspecten en de
volksgezondheid.
In de toelichting in paragraaf 3.2. van het onderhavige bestemmingsplan wordt voor deze aspecten
verwezen naar de hoofdstukken 3 en 4, waarin aan deze voorwaarde is voldaan. Reclamanten geven aan
dat dit niet juist is. Hoofdstuk 3 gaat enkel in op de aspecten Rijks-, provinciaal, gemeentelijk en regionaal
beleid en voor de genoemde motivering zal dus gekeken moeten worden naar hoofdstuk 4.
Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van het bouwplan met oppervlakte- en hoogtematen, afspraak dat het
sportveld onbebouwd blijft, dat de nieuwbouw van de ISB zoveel mogelijk buiten het zicht van de
omringende woningen wordt gerealiseerd etc. Dit is echter geen beschrijving van de aspecten zoals de
Verordening ruimte die aangeeft. Wel wordt voor een gedetailleerde beschrijving van de ontsluiting, de
ligging van entrees en de verkeerscirculatie verwezen naar bijlage 1 bij de toelichting; dit is de memo
parkeerbalans d.d. 3 maart 2016 en deze geeft niet de gevraagde verantwoording zoals de Verordening
die bedoelt.
In hoofdstuk 5 worden vervolgens de sectorale toetsen aangegeven, waarbij wordt aangegeven dat vanuit
sectorale wetgeving geen belemmeringen bestaan voor de beoogde ontwikkeling en er sprake is van een
goede ruimtelijke ordening.
Voor het eerst in paragraaf 5.2. is een poging gedaan te voldoen de verplichting uit de Verordening.
Noch in hoofdstuk 4 noch in hoofdstuk 5 noch in één van de bijlagen is de verantwoording, zoals
aangegeven in artikel 3.1, lid 3 van de Verordening aangegeven. Het plan is dan ook in strijd met het
provinciaal beleid en getuigt niet van een goede ruimtelijke ordening.
Beoordeling
Ad 4 .1.
De Verordening ruimte geeft inderdaad aan dat in de toelichting van een bestemmingsplan moet worden
aangegeven dat het plan voorziet in "een goede ruimtelijke ordening". Het is aan de gemeenteraad om
invulling aan dit vereiste te geven. In het onderhavige bestemmingsplan is de bij de gemeente Breda
gebruikelijke praktijk gevolgd om alle aspecten sectoraal te behandelen. Uit het geheel van deze
aspecten, alsmede uit de overige in de toelichting beschreven zaken zoals het bouwplan zelf, de ligging
van de nieuwbouw etc. blijkt dat er wel degelijk een verantwoording is neergelegd over de omvang van
het plan, de inpassing in de directe omgeving etc. Hoewel dit inderdaad niet resulteert in een paragraaf of
hoofdstuk "goede ruimtelijke ordening", is inhoudelijk wel voldaan aan het vereiste van artikel 3.1, lid 1
van de Verordening ruimte.
Conclusie
Dit onderdeel van de zienswijze is ongegrond en leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.
-13-