Gemeente Breda
Raadsvoorstel
Registratienr: 44666]
Reclamanten betwisten voorts dat het plan geen nadelige milieugevolgen heeft; deze zijn er wel degelijk
o. a. voor luchtkwaliteit en geluid Een m.e.r. -beoordeling in het kader van het Besluit m.e.r. is dan ook
vereist om uit te wijzen of belangrijke milieugevolgen kunnen optreden. Bij dit onderzoek moet, op basis
Bijlage llll van de Europese richtlijn, criteria zoals de kenmerken van het project, de plaats van het project
en de kenmerken van de potentiële effecten betrokken worden. Daarbij zijn onder meer van belang de
verkeersaantrekkende werking en de cumulatie-effecten van andere, nabijgelegen projecten, de
archeologische waarde van de gronden en de nabijheid van het Natura 2000-gebied en de interactie
tussen de kenmerken. Ingegaan dient te worden op het bereik van het effect, tot waar er sprake is van
significante wijzigingen bijvoorbeeld op het gebied van geluid, lucht en verkeersintensiteiten. Als sprake is
van grensoverschrijdenden effecten moeten deze apart benoemd worden.
Samenvattend wordt aangegeven dat een volledig onderzoek naar alle mogelijke milieugevolgen
ontbreekt in het plan.
Beoordeling
Ad 3.10
Er zijn drie redenen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Dit zijn: 1) toetsing in het kader van
Natuurbeschermingswet 1998 (o.a. ligging nabij een Natura 2000-gebied)2) toetsing aan het
m.e.r., of 3) een toetsing aan de Provinciale Milieuverordening. Voor de betreffende locatie zijn
eerste twee redenen van belang.
Natura 2000-gebied.
Het plangebied ligt op ruime afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied het Ulvenhoutse bos en
daarom is het alleen mogelijk dat toename van de stikstofemissie eventueel kan leiden tot een toename
van de stikstofdepositie in het Ulvenhoutse bos.
In de Voortoets op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 is hiervan een inschatting gemaakt en uit
deze inschatting blijkt dat er geen significante effecten te verwachten zijn. Om deze reden is ook geen
Aerius-berekening naar de effecten van stikstof op het Ulvenhoutse bos uitgevoerd.
Naar aanleiding van deze zienswijze is, zekerheidshalve, alsnog een Aerius-berekening uitgevoerd door
BLT op 31 mei 2016 (en deze zal als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd worden). Hieruit blijkt dat
de stikstofdepositie onder de 0,05 mol per ha per jaar blijft en daarmee geen significante effecten
veroorzaakt op het Natura- 2000-gebied. De stikstofdepositie valt daarmee onder de aanpak van de PAS
(Programmatische Aanpak Stikstof). Aangezien er geen significante effecten zijn, hoeft cumulatie met
andere projecten niet verder onderzocht te worden.
Besluit m.e.r.
Voor de totale ontwikkeling is een toetsing aan het Besluit m.e.r. gedaan. Een m.e.r.-beoordeling is nodig
indien het gaat om de bouw van 2.000 woningen of meer in een aangesloten gebied of als de activiteit
een omvang heeft van 100 hectare. Daarvan is hier bij lange na geen sprake. Bij de onderzoeken sec
naar luchtkwaliteit en geluid is reeds geconcludeerd dat deze 'niet in betekende mate' respectievelijk
acceptabel is. Ook voor andere milieuaspecten is onderzoek verricht naar de effecten van de
voorgenomen planontwikkeling en daarbij zijn geen onoverkomelijke bezwaren geconstateerd.
Zowel de ligging nabij een Natura 2000-gebied als de toets aan het Besluit m.e.r., geven geen aanleiding
een m.e.r beoordeling uit te voeren.
Conclusie
De zienswijze is ongegrond en leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan
Samenvatting 3.11
Reclamanten geven aan dat in het Flora- en faunaonderzoek wordt geconcludeerd dat het plan mogelijk
verstorend kan werken voor broedvogels en vleermuizen. Op pagina 16 van het onderzoek wordt
aangegeven dat 'het plangebied is mogelijk in gebruik als foerageergebied door vleermuizen'. Ook dient
nader onderzoek te worden gedaan naar vogels die jaarrond zijn beschermd en naar broedvogels. Het
plan is onvoldoende gemotiveerd en nader onderzoek is nodig om uit te sluiten dat het plan in strijd is met
de Flora- en faunawet en dat ontheffingen niet nodig zijn.
de
besluit
alleen de
-15-