Artikel 9. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist ofjeugdarts
In artikel 2.6, eerste lid, onderdeel g, van de Jeugdwet is geregeld dat, naast de gemeentelijk
georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts,
medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp blijft bestaan. Dit laatste geldt zowel voor de vrij-
toegankelijke (overige) voorzieningen als de niet vrij-toegankelijke (individuele) voorzieningen. Met
een dergelijke verwijzing kan de jeugdige rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder. In de
praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, de gezinswerker of
orthopedagoog) zijn die na de verwijzing (stap 1beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. Deze
bepaalt in overleg met de jeugdige of ouder daadwerkelijk de concrete inhoud, vorm, omvang en duur
van de benodigde jeugdhulp Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud
van de benodigde voorziening dient te zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen en
richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen (stap 2).
Als de jeugdige of zijn ouders dit wensen óf in het uitzonderlijke geval dat het college een besluit
neemt dat afwijkt van het oordeel van de jeugdhulpaanbieder, legt het college de te verlenen
individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking aan de jeugdige of zijn
ouders. Op die manier wordt de jeugdige en zijn ouders de benodigde rechtsbescherming geboden en
wordt voorkomen dat het college talloze beschikkingen moet afgeven die hetzelfde luiden als hetgeen
de jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van de jeugdhulpaanbieder nodig hebben.
Artikel 10. Regels pgb
In het eerste lid is een verwijzing opgenomen naar het centrale pgb-artikel (8.1.1) van de Jeugdwet.
Dit lid is opgenomen teneinde in de verordening een compleet beeld van rechten en plichten van de
cliënt te geven. In het eerste lid is verankerd dat het college op grond van artikel 8.1.1 van de wet een
pgb kan verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een
verplichting van het college worden gesproken (zie ook de tekst van artikel 8.1.1, eerste lid: indien de
jeugdige of zijn ouders dit wensen Voor gemeenten is ondermeer van belang dat een pgb slechts
wordt verstrekt indien de jeugdige of zijn ouders gemotiveerd kunnen aantonen dat de individuele
voorziening die door een aanbieder wordt geleverd, niet passend is (zie artikel 8.1.1, derde lid, onder
b).
Het tweede en derde lid berusten op artikel 2.9, onder c, van de Jeugdwet. In deze wetsbepaling
staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt
vastgesteld.
In artikel 8.1.1, vijfde lid, onderdeel a, van de Jeugdwet is bepaald dat het college een pgb kan
weigeren voor zover de kosten van het betrekken van de jeugdhulp van derden hoger zijn dan de
kosten van de individuele voorziening. Zo wordt voorkomen dat inkoopvoordelen zouden wegvallen
als te veel personen zelf ondersteuning willen inkopen met een pgb. Een pgb is gemiddeld genomen
ook goedkoper dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend.
De maximale hoogte van een pgb is in de verordening begrensd op de kostprijs van de in de
betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte individuele voorziening in
natura.
Lid 3 heeft betrekking op besteding van het pgb aan personen die deel uitmaken van het sociale
netwerk. Dit is mogelijk, maar alleen als dit niet om gebruikelijke hulp gaat. De mogelijkheid tot
besteding van het pgb aan personen uit het sociale netwerk is beperkt tot situaties waarbij sprake is
van substantiële inzet van de persoon uit het sociale netwerk en deze daardoor inkomsten mist (door
korter te gaan werken) of hogere kosten heeft om beschikbaar te zijn voor het verlenen van de
betreffende hulp.
Artikel 11. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
In artikel 2.9, onder d, van de Jeugdwet, is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt voor
de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, alsmede van misbruik
of oneigenlijk gebruik van de wet. Ook deze bepaling beoogt het standaardiseren met de regelgeving
met betrekking tot de aan elkaar verwante beleidsterreinen van jeugdhulp en maatschappelijke
ondersteuning. Het is verder de gemeentelijke verantwoordelijkheid om misbruik van de geboden
voorzieningen te voorkomen en, waar nodig, op te treden tegen onterecht gebruik van individuele
voorzieningen of persoonsgebonden budgetten. Een zorgvuldig gebruik van collectieve middelen is
wezenlijk voor het draagvlak daarvan. Het eerste lid berust mede op artikel 8.1.2, eerste lid, van de
Jeugdwet. Ook de overige onderdelen van artikel 8.1.2 en artikel 8.1.3 en 8.1.4 geven handen en
Verordening jeugdhulp gemeente Breda 2017
13