voeten aan de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik en zijn opgenomen in deze verordening.
De wettekst van de artikelen 8.1.2 tot en met 8.1.4 is veelal beperkt tot de pgb. Dit is in de verordening
uitgebreid tot de individuele voorziening in natura. Hiervoor kan ook steun gevonden worden in de
tekst van de toelichting op artikel 8.1.2. Indien het de jeugdige of zijn ouders redelijkerwijs duidelijk
moet zijn dat er feiten en omstandigheden, of daarin opgetreden wijzigingen, zijn die van invloed
kunnen zijn op de toekenning van de individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb, dienen
zij dit onverwijld aan het college te melden. Verstrekken zij niet onverwijld uit eigen beweging of op
verzoek van het college alle gevraagde inlichtingen en bewijsstukken, dan heeft dat gevolgen voor de
toekenning van de voorziening of het daaraan gekoppelde pgb. Het college kan niet alleen bij een
aanvraag, maar ook in andere stadia concrete informatie en bewijsstukken van de belanghebbende
vragen.
Het tweede lid is gebaseerd op artikel 8.1.4 van de wet. Ook hier is de tot de pgb beperkte reikwijdte
van artikel 8.1.4 van de Jeugdwet uitgebreid tot de individuele voorziening in natura.
Artikel 12. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders
kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
Het college kan de uitvoering van de Jeugdwet door derden (o.a. aanbieders) laten verrichten (artikel
2.11, eerste lid, van de Jeugdwet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van jeugdhulp,
kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moeten bij verordening regels worden
gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of
de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden
gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.12 van de Jeugdwet). Daarbij dient in ieder geval rekening
gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke
arbeidsvoorwaarden.
Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering wordt in dit
artikel benoemd dat het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening houdt met
een goede prijs-kwaliteitsverhouding
Artikel 13. Vertrouwenspersoon
In artikel 2.6, eerste lid, onder f, van de wet is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat
jeugdigen, hun ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Met de
vertrouwenspersoon wordt een functionaris bedoeld zoals deze nu al werkzaam is binnen de
jeugdzorg. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke
vereisten) voor een goede invulling van deze functie.
De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op
te stellen. De bepaling uit de wet is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de
verordening een zo compleet mogelijk overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te
geven. Bij algemene maatregel van bestuur (het Uitvoeringsbesluit Jeugdwet) zal een nadere
uitwerking worden gegeven van de taken en bevoegdheden van de vertrouwenspersoon.
In opdracht van alle Nederlandse gemeenten voert het AKJ vanaf 2015 het Vertrouwenswerk uit,
samen met onderaannemers van zes zorgbelangorganisaties. AKJ staat voor Advies - en
Klachtenbureau Jeugdzorg en is een onafhankelijke landelijke organisatie. Het AKJ ondersteunt
jongeren in de jeugdhulp, maar niet in de justitiële jeugdinrichtingen.
Artikel 14. Klachtregeling
Dit artikel regelt het gemeentelijke klachtrecht. De gemeente is al op grond van de Awb in het
algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over
gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn.
Gelet op het van toepassing zijnde hoofdstuk 9 van de Awb, waarin een uitvoerige regeling omtrent
klachtbehandeling is gegeven, en ook het recht is neergelegd om na de afhandeling van de klacht de
bevoegde ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen, kan in deze verordening met een
enkele bepaling worden volstaan.
In de regel zal eerst de aanbieder worden aangesproken bij klachten over de wijze van behandeling.
De klachtmogelijkheid tegenover de aanbieder is geregeld in artikel 4.2.1 e.v. van de wet. Pas
wanneer dit klachtrecht niet bevredigend is, of niet logisch, bijvoorbeeld bij gedragingen van
gemeenteambtenaren, dan komt de gemeentelijke klachtmogelijkheid in zicht.
Artikel 15. Inspraak en medezeggenschap
Verordening jeugdhulp gemeente Breda 2017
14