Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht 1De belasting als bedoeld in deze verordening wordt naar afzonderlijke grondslagen geheven van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd. 2. Met betrekking tot de rioolheffing wordt: a. als gebruiker aangemerkt degene die naar de omstandigheden beoordeeld het perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt; b. gebruikmaken van een perceel door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruikmaken door het door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen lid van dat huishouden; c. gebruikmaken door degene aan wie een deel van een perceel - niet een gedeelte als bedoeld in artikel 4 - in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruikmaken door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven; d. het ter beschikking stellen van een perceel voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruikmaken door degene die dat perceel ter beschikking heeft gesteld. Artikel 4 Zelfstandige gedeelten Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt. Artikel 5 Maatstaf van heffing en belastingtarief 1De belasting wordt geheven naar de grondslagen genoemd in lid 2 van dit artikel en de tarieven opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel. 2. De grondslagen van de belasting zijn: a. een vast bedrag per perceel; b. een bedrag op basis van het aantal kubieke meters water dat vanuit het perceel direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd. 3. Het aantal kubieke meters afgevoerd water wordt gesteld op het aantal kubieke meters water dat in de loop van het belastingjaar naar het perceel is toegevoerd en/of opgepompt. 4. Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een: a. watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of b. bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen. De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling. 5. De op voet van het derde lid berekende hoeveelheid toegevoerd en of opgepompt water wordt, voor zover de hoeveelheid geloosd water ten minste 3.000 m3 of ten minste 20% lager is dan de som van de hoeveelheden toegevoerd of opgepompt water, verminderd met de hoeveelheid water die niet als water is afgevoerd. 2

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 2016 | | pagina 138