Artikel 6 Wijze van heffing
1De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, voor het parkeren met gebruikmaking van
parkeerapparatuur, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte. Als voldoening op aangifte
wordt aangemerkt het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur
op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college van burgemeester en
wethouders gestelde voorschriften
2. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte.
Artikel 7 Termijnen van betaling
1De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, moet overeenkomstig de aangifte worden betaald bij
de aanvang van het parkeren.
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid moet de belasting overeenkomstig de aangifte
worden betaald binnen een maand na het einde van het parkeren, indien het bij de aanvang van
het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur geschiedt met een (mobiele) telefoon of
ander toegelaten communicatiemiddel inloggen op de centrale computer.
3. De belasting als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, moet overeenkomstig de aangifte worden betaald
op het tijdstip waarop de vergunning wordt verstrekt.
4. Een naheffingsaanslag moet terstond worden betaald.
Artikel 8 Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen
De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting
bedoeld in artikel 2, onderdeel a, mag worden geparkeerd geschiedt in alle gevallen door het college
van burgemeester en wethouders bij openbaar te maken besluit.
Artikel 9 Bevoegdheid tot gebruik wielklem en wegsleepregeling
1Tot zekerheid van de betaling van een naheffingsaanslag ter zake van de belasting bedoeld in
artikel 2, onderdeel a, kan aan het motorvoertuig ook een wielklem worden aangebracht, waardoor
wordt verhinderd dat het motorvoertuig wordt weggereden.
2. Het college van burgemeester en wethouders wijst bij openbaar te maken besluit in alle gevallen de
terreinen en weggedeelten aan waar de wielklem wordt toegepast.
3. Indien na het aanbrengen van de wielklem 24 uren zijn verstreken kan het motorvoertuig naar een
door de in artikel 231tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde
gemeenteambtenaar aangewezen plaats worden overgebracht en in bewaring worden gesteld.