Toelichting
Verordening tot tweede wijziging van de Afstemmingsverordening Participatiewet Breda 2015
Algemeen
Op 1 januari 2015 is de Participatiewet in werking getreden. In de raadsvergadering van 18 december
2014 heeft de gemeenteraad de verschillende verordeningen in het kader van de Participatiewet
vastgesteld. Een van deze door de gemeenteraad vastgestelde verordeningen betreft de
afstemmingsverordening. Vanwege enerzijds nieuwe wetgeving en anderzijds opgedane
praktijkervaring en beleidsevaluatie is het noodzakelijk door middel van deze wijzigingsverordening
hierin een tweede wijziging aan te brengen.
De wijziging van artikel 7 heeft betrekking op de periode van de verlaging. Uit beleidsevaluatie is
gebleken dat ten aanzien van de geüniformeerde gedragingen een periode van twee maanden geen
toegevoegde waarde heeft ten opzichte van een periode van 1 maand om te komen tot
gedragsverandering. Voor een eerste gedraging is daarom gekozen om de periode vast te stellen op
één maand. (De Participatiewet (artikel 18, lid 5) schrijft op dit onderdeel voor: 100 procent tenminste
1 maand en ten hoogste 3 maanden).
Artikel 8. Lid 2 t/m 4 van de bestaande verordening komen te vervallen ten gevolge van de
aanpassing van artikel 7. Een verlaging kan hiermee gespreid worden over meerdere maanden. De
aanpassing geeft de maximale mogelijkheid tot spreiding en meer ruimte voor maatwerk. (De
participatiewet (artikel 18, lid 5) schrijft voor: verrekening over de maand van oplegging van de
maatregel en ten hoogste de twee volgende maanden, waarbij de eerste maand tenminste 1/3 wordt
verrekend.
Artikel 13.3 wordt terug toegevoegd nadat deze is verwijderd in 2015 omdat werd aangenomen
dat deze onder de geüniformeerde verplichtingen zou komen te vallen. Er is namelijk gebleken
dat hier een verlaging op grond van de geüniformeerde verplichting niet van toepassing kan zijn,
maar een verlaging op grond van de verordening. De verlaging is conform het bepaalde in artikel
18, lid 4, onderdeel a van de Participatiewet en artikel 7 van deze verordening, waarbij een
verlaging van één maand word opgelegd bij het niet behouden van arbeid.
In artikel 18 lid 4 onderdeel a Participatiewet is als geüniformeerde arbeidsverplichting (onder meer)
opgenomen dat het college de bijstand verlaagt indien een belanghebbende algemeen geaccepteerde
arbeid niet heeft behouden. De verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te behouden geldt
vanaf de datum van melding, niet eerder (artikel 9 lid 1 onderdeel a Participatiewet). Hoewel artikel 18
lid 4 Participatiewet niet expliciet verwijst naar artikel 9 Participatiewet, meent Schulinck (grip op
Participatie) dat een belanghebbende op grond van de Participatiewet vóór de melding om bijstand
dus niet verplicht kan worden gesteld om algemeen geaccepteerde arbeid te behouden. Behoudt een
belanghebbende vóór de melding geen arbeid, dan betoont hij mogelijk daarmee wel tekortschietend
besef van verantwoordelijkheid. Op die grond kan in voorkomende gevallen worden afgestemd
conform de afstemmingsverordening. Dit betekent dus dat een verlaging vanwege verwijtbare
werkloosheid (ontstaan vóór de melding om een uitkering) gebaseerd zou moeten worden op
tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Met de voorgestelde aanpassing wordt dit nu
opgevangen.
Artikel 14 betreft een verlaging i.v.m. ernstige misdraging. Bij dit soort gedragingen gaat het niet
zozeer om het verbeteren van de situatie in de toekomst (het stimuleren van positief gedag ten
aanzien van de re-integratie), maar gaat het om een signaal van de gemeente naar aanleiding
van een gebeurtenis die zich heeft voorgedaan. De gemeente reageert via een verlaging om te
benadrukken dat agressief gedrag naar haar mensen toe niet geaccepteerd wordt. Het gaat dan
om een gedraging die de veiligheid van de medewerkers in gevaar brengt. Vanuit dit (grote)
verschil in achtergrond ten opzichte van de geüniformeerde gedraging die doelt op de re-
integratie verplichting, is het wenselijk om dit verschil ook te laten doorklinken in de hoogte van
de maatregel bij een zeer ernstige misdraging.
Hoofdstuk 7 'verrekening van boete bij recidive' komt te vervallen in verband met een wetswijziging.
Artikel 60b Participatiewet komt namelijk te vervallen. Dit betekent dat er geen wettelijke bepaling ten
aanzien van verrekening van boete bij recidive meer is die in de verordening uitgewerkt moet worden.
Om deze reden komen artikel 20 t/m 24 geheel te vervallen.
Artikel II
In dit onderdeel wordt geregeld dat de wijzigingsverordening per 1 januari 2017 in werking treedt.
-3-