De verordening jeugdhulp kan niet los worden gezien van het beleidsplan jeugdhulp, dat de
gemeenteraad op grond van artikel 2.2 Jeugdwet dient vast te stellen. In dit beleidsplan wordt het door
het gemeentebestuur te voeren beleid vastgelegd met betrekking tot preventie en jeugdhulp, de
uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Breda heeft hieraan invulling
gegeven middels de vaststelling van het Beleidskader Jeugdhulp d.d. 27 februari 2014, en de
uitwerking daarvan in Uitvoeringsplan Jeugdhulp 2015 en Jeugdmagazine Breda 2015-2016.
Toeleiding naar de jeugdhulp
De toeleiding naar de jeugdhulp kan op verschillende manieren plaatsvinden:
Vrij toegankelijk
In de verordening jeugdhulp is onderscheid gemaakt tussen overige (vrij-toegankelijke) en individuele
(niet vrij-toegankelijke) voorzieningen op het gebied van jeugdhulp (zie artikel 2 verordening). Voor
een deel van de hulpvragen kan volstaan worden met een vrij-toegankelijke voorziening. Hier kunnen
de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit
van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en zijn ouders kunnen zich voor deze jeugdhulp dus
rechtstreeks tot deze door het college geboden voorziening wenden. Het gaat hier om generalistische
jeugdhulp.
Toegang jeugdhulp via de gemeente
Ook kan een hulpvraag van een jeugdige of zijn ouder binnenkomen bij de gemeente. De beslissing
door de gemeente welke zorg een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft, komt vervolgens tot
stand in overleg met de jeugdige en zijn ouders. In een gesprek tussen een door de gemeente
ingezette deskundige en de jeugdige en zijn ouders zal gekeken worden wat de jeugdige en zijn
ouders eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen aan het probleem. Als aanvullend
daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan zal eerst gekeken worden of dit een
overige (vrij-toegankelijke) voorziening is of een individuele (niet vrij-toegankelijke voorziening). Is dat
laatste het geval dan neemt deze deskundige na overleg met jeugd en ouders, namens het college,
een besluit en schakelt hij de jeugdhulpaanbieder in die volgens de deskundige de aangewezene is
om de betreffende problematiek van de jeugdige aan te pakken. Dit laatste is het geval bij Zorg In
Natura (ZIN). Het is echter ook mogelijk dat jeugdige en zijn ouders een individuele voorziening in de
vorm van een persoonsgebonden budget (PGB) wensen. Daarover zijn in de Jeugdwet en deze
verordening aparte voorwaarden en criteria opgenomen.
Toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist
De Jeugdwet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de
jeugdarts of de medisch specialist. Na een dergelijke verwijzing staat echter nog niet vast welke
specifieke behandelvorm van jeugdhulp (dus bijvoorbeeld welke therapie) een jeugdige of zijn ouder
precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders die de
gemeente heeft ingekocht. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die op basis van zijn
professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is (de
behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Bij deze
beoordeling dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de contractafspraken die hij daarover
met de gemeente heeft gemaakt.
De volgende twee vormen van toegang worden in de Jeugdwet zelf geregeld en komen verder niet
terug in deze verordening:
Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de
directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting
Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een
kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de
directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. De gecertificeerde instelling is
verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter
opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente. De
gemeente is op haar beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig
achten ter uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering. Deze
leveringsplicht van de gemeente vloeit voort uit het feit dat uitspraken van rechters te allen tijde
moeten worden uitgevoerd om rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te kunnen garanderen. Ook hier
geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft
ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging uitspreekt, wijst hij
gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan
de rechter juist omdat de raad voor de kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies
geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren. De raad voor de
Verordening jeugdhulp gemeente Breda 2017
8