tot U spreken. Ik doe dit met gemengde gevoelens, n.l. met weemoed en met vreugde. Fet weemoed, omdat dit een afscheid beteekent van een college, dat getoond heeft, in eensgezindheid het ware algemeene belang van onze jonge gemeente te willen behartigen, een tijdelijke raad, die, ondanks zijn sterk beknotte bevoegdheden en zijn zeer korte zittingsperiode, toch nog veel heeft gepresteerd. Uw juiste houding tegen over het dagelijksche bestuur, dat in die periode met meer dan normale bevoegdheden was toegerust en uwwelwillend standpunt dat Gij steeds tegenover mij als Voorzitter van uw vergaderingen hebt ingenomen, kan niet genoeg worden gewaardeerd. Daarvoor, Heeren, betuig ik U persoonlijk maar ook namens de ingezetenen en de beide wethouders allerhartelijkst dank. Doch ook met vreugde spreek ik dit laatste woord tot IJ, omdat het zoo'n belangrijk verschijnsel is, waaruit blijkt, dat we ook op staatkundig gebied in ons Vaderland weer tot de normale verhoudingen terugkeeren. Gij allen toch hebt Uw uitverkiezing tot lid van den tijdelijken raad indertijd geaccepteerd in de overtuiging en onder den vurigen wensch, dat zoo spoedig mogelijk het volk in de gelegenheid zou worden gesteld aan de daarstelling van een definitieven raad mede te werken. En in die verwachting zijn wij niet teleurgesteld geworden. Want nog binnen één jaar is die vervuld. Dat °ook de inwoners, de kiezers, uw werk als leden van den tijdelijken raad hebben gewaardeerd, moge worden afgeleid uit het feit dat de meesten uwer straks in den definitieven raad zullen terugkeeren. Voor diegenen zal dus het afscheid zeer kort zijn. Mijne heeren, ik heb er prijs opgesteld den historischen eersten Dinsdag in September ook ditmaal te handhaven en zal daarom den nieuwen raad op 3 Sept. a.s. installeeren. Tot degenen, die niet zullen terugkeeren t.w. de heeren van Boxel, Diepstraten, van Hooydonk en Langeler geldt mijn woord van afscheid en dank zeer speciaal. Mijne heeren, het einde van uw zittingsperiode beteekent ook het einde van het wethouderschap der heeren Struijs en van Riel. Sta mij toe, dat ik aan hun adres nog een speciaal woord van dank spreek. Ik heb dit straks in de laatste ver gadering van B. en W. reeds met een enkel woord gedaan, doch -ik_

Raadsnotulen en jaarverslagen

Nieuw-Ginneken - Notulen en bijlagen van de gemeenteraad | 1946 | | pagina 25