- 4 -
Doordat zij formeel en met de wet in de hand gingen staan, is deze zaak
formeel en wettelijk moeten worden bezien, hetgeen betreurt dient te worden'.'
Meneer de Voorzitter ik begrijp niet goed waar dit op slaat, maar als men
de wet hanteert en men via deze wet tracht zijn recht te zoeken, komt men
dan in botsing met de overheid Ik heb van die botsing treurnis woll ig
gemerkt. Inderdaad er is in deze Raad wel eens fel gediscussieerd en op
alle punten is men het niet eens, maar van botsingen in negatieve zin is
mij nooit iets gebleken.
Het is toch begrijpelijk Meneer de Voorzitter dat als men een lang ge
koesterde wens heeft - b.v. in casu een verhoging van het bedrag per leer
ling - dat men dan alle middelen, die de wet biedt, aangrijpt om dat doel
te bereiken, en krijgt men daardoor botsingen met het gemeentebestuur
Het spijt me Meneer de Voorzitter, maar de portee van deze alinea ontgaat
mij ten enemale.
Het ligt niet in mijn bedoeling om de kanttekeningen hoewel het wel de moeite
waard zou zijn aan een beschouwing te onderwerpen, ik "wil echter twee uit
zonderingen maken.
De grondbelasting, die door de jongensschool van Bavel gedeclareerd is.
Hierin hebt U volkomen gelijk. Üp de eerste plaats heeft de school vrijdom
van belasting en op de tweede plaats betreft het nog een ander object.
In het rapport staat Wat de grondbelasting betreft, dit dient het kerk
bestuur onverwijld voor haar rekening te nemen. De zinssnede dat dit reeds
verschillende jaren heeft plaats gevonden wordt erg bevreemdend gevonden,
temeer daar deze uitgave direkt in het oog spring!" Als U het op prijs
stelt Meneer de Voorzitter is het schoolbestuur bereid de nota's ter in
zage te leggen, zodat U zich kunt overtuigen, dat het door hen beweerde
juist is.
Nog even wil ik attenderen op het probleem van de godsdienstleraren. Ik
lees dat de afdeling Onderwijs hier zijn argumentatie put uit de Memorie
van Antwoord behorende bij artikel 26 van de Lager Onderwijswet 1920. Om
trent de vraag of godsdienstleraren vakonderwijzers zijn in de zin van de
Lager Onderwijswet is nog steeds (helaas) niet definitief beslist. In het
Konink-lijk Besluit van 28 december 1956 nr. 57 laat de Kroon deze vraag
uitdrukkelijk onbeantwoord, Het valt te betreuren, dat er tot op heden nog
geen uitspraak ten principale gedaan is omtrent de vraag of de godsdienst
leraren vakonderwijzers zijn,
Toch geloof ik dat hior een positief antwoord gegeven zou kunnen v/orden.
Immers de Lager Onderwijswet kent hoofden, onderwijzers en vakonderwijzers.
In artikel 27 wordt omschreven wie hoofden zijn. Het begrip onderwijzers
wordt omschreven in artikel 28 lid 5 in de volgende bewoordingen
Zij, die in het bezit zijn van een der akten van bekwaamheid, bedoeld in
artikel 41 onder a en b der kweekschoolwet, of de akte van bekwaamheid be
doeld in artikel 77 onder a en b van de wet van 17 augustus 1878, en niet
uitsluitend belast zijn met het geven van onderwijs in een of meer vakken
in artikel 2 vermeld onder h tot en met x, of in een of meer niet in arti
kel 2 vermelde vakken. Hieruit blijkt dat zij die uitsluitend belast zijn
met het geven van onderwijs in een of meer vakken in artikel 2 vermeld
onder h tot en met x, of in een of meer niet in artikel 2 vermelde vakken,
vakonderwijzers zijn. Godsdienstleraren, die tijdens de schooluren onder
wijs geven in een vak godsdienstleer dat in het leerplan cn op de
rooster is opgenomen, zijn dus vakonderwijzers en behoren dus eigenlijk wel
tot het personeel van de school. En de blijk van waardering die de scholen
van Ulvenhout hebben gegeven en die dan nog bestaat in een godsdienstboek
dat bij hut onderwijs gebruikt wordt,komt mij toch wol aanvaardbaar voor.