20 jaren niet. Die beperkte groep burgers zullen worden gevormd door
onze huidige bevolking van ruim 7000 zielen, aangevuld door de
natuurlijke groei dier groep en beïnvloed en aangevuld door een
bescheiden overschot van vestiging op vertrek. De goede kant van
deze omstandigheid is, dat wij wel in staat zullen zijn de problemen
van sociale aard in onze gemeente te beheersen. Immers de geleide
lijkheid in een sociale en sociologische ontwikkeling is een goede
dienstknecht
Ik heb bovendien prijsgesteld op deze uiteenzetting om onze boeren
en tuinders gerust te stellen. Het is naar mijn mening NIET ZO, dat
onze boeren en tuinders bedreigd worden door een grootscheeps ver
lies van hun grond. Het agrarische karakter onzer gemeente zal naar
mijn mening zeker nog een volle generatie op het huidige peil be
houden blijven.
Mevrouw,Mijneheren
Het is niet zo dat het bestuur van onze gemeente
uit dit betoog de conclusie zou kunnen trekken, dat het statisch
zou kunnen zijn. Er zijn nog steeds tekortkomingen en er doen zich
heel wat veranderingen voor. Een kleine illustratie van die ver
anderingen wil ik graag geven. Neem Bavel in verhouding tot Ulven-
hout. Bavel telde op 1 januari van dit jaar 2.619 inwoners. Met
uitzondering van één waren zij allen R. K,
Ulvenhout telde J> ,hk2 inwoners. Daarvan waren er 283 niet R. K. Ik
wil niet beweren dat dit verschil alleen in de vestiging van buiten
staanders in Ulvenhout in de laatste 10 jaren is te zoeken, gij
allen weet wel beter. Maar gij allen weet evenzo dat deze factor
zeer belangrijk was. Voor Bavel is een soortgelijke ontwikkeling te
verwachten. Ik hoop en verwacht dat de goede, ik mag wel zeggen de
uitstekende verhoudingen tussen R. K. en niet-R.K, zoals in Ulven
hout, zich straks ook in Bavel zullen gaan voordoen.
Door de vestiging van buiten van bijvoorbeeld een 50 tal vreemde
gezinnen in Bavel in bv. 5 jaren zal dit dorp een meer open karakter
gaan vertonen. Dit alles behoeft geen verlies te zijn voor Bavel,
het kan zeer wel winst ook geestelijke winst betekenen. Dit alles
vraagt echter wel aandacht, óók van het burgerlijk bestuur.
Een ander probleem is het probleem der LEEFBAARHEID van onze
landelijke gemeenschap. Onder leefbaarheid veBsta ik een plaatse
lijke situatie, die onze burgers in staat stelt hun sociale voor
zieningen te handhaven op een peil dat voor dat van de stad niet
onderdoet. De sociale voorzieningen mogen anders zijn dan die van
de stad, in sommige opzichten zelf minder'preferabel mits ze dan
in andere opzichten maar meer preferabel zijn. Het een tegen het
ander afwegende moet het peil dan vergelijkbaar zijn met de stad.
Is zulk een plaatselijke situatie NIET aanwezig, wat zal er dan
gebeuren Dan zal voor hen,^wier verbindingen met de stad een
voudig zijn - in het algemeen leter gesitueerden - het leven in
onze gemeente nog wel aanvaardbaar zijn, Met name voor arbeiders
en boeren wordt het echter minder aanvaardbaar. De arbeider trekt
dan op een goede dag naar de stad, die hem toch al zoveel voordelen
biedt, en de landbouwer geraakt in een achterlijke positie.
Zou de plaatselijke leefbaarheid in onze dorpen achteruitgaan of
zich niet nader ontwikkelen, dan ligt in onze dorpen de weg open
voor een in materiaal en geestelijk opzicht achterlijke boerenstand,
geflankeerd door een groep welgestelde forensen. Dat dit een ramp
zou zijn is een ieder duidelijk, dat de kleinere gemeenten in
Nederland in beduidende getale door dit gevaar bedreigd worden is
helaas voor velen nog niet zo duidelijk. Op het stuk der leefbaar
heid heeft onze gemeente een echte klap gekregen door de annexatie
- van -
3 l\f