- 5 -
Ook aan de grotere gemeenten kan, overigend in alle passende bescheiden
heid, een raad worden gegeven. Deze raad is, dat aan annexatie - vanwege
zijn onevenwichtige gevolgen, vanwege zijn gebrek aan fantasie en soepel
heid, ik zou genegen zijn te zeggen vanwege zijn lompheid- de allerlaatste
plaats in de rij der oplossingen moet worden verleend.
Ik ben er mij van bewust dat ongevraagde raad zelden welkom is. Ons Col
lege, dat integer in zijn opstelling wil zijn} geeft die raad in de hoop
dat hij in goede aarde zal vallen en bovendien, behelst deze raadgeving,
wij steken dat niet onder stoelen of banken* tevens een standpunt van ons
College en naar wij hopen, na de dag van vandaag, óók van onze gemeente
raad.
Natuurlijk valt er nog meer te raden. Zo zal, hopen wij, het stedebouw-
kundige aspect niet het enige onderwerp zijn van een ook op formele basis
goed gegrondvest overleg. Ons interesseren buitengewoon de verkeerswegen -
en met name de toegangswegen onzer gemeente naar de industrieterreinen van
Breda en Oosterhout en zelfs naar Etten-Leur. Ons interesseert de sprei
ding van de instellingen voor middelbaar en voorbereidend-hoger onderwijs
en vakonderwijs. Ons interesseert het gezamenlijk opzetten van de streek-
recreatie. Ons interesseert zelfs de verdeling van een streek-woning-
contingent.
Ons mede raadslid Mevr. De Krom, vreest - zo heeft zij schriftelijk
laten weten - dat aan het inzicht door de Burgemeester van Breda vertolkt,
zou vastzitten het opgeven van het overleg in de W. E. B.
Ik kan, meen ik, die vrees bij haar wegnemen. De W. E.B. heeft goed werk
gedaan en zal dit ongetwijfeld voortzetten, met medewerking van allen, ook
van de burgemeester van Breda.
Haar activiteit zal door de instelling van een intergemeentelijk overleg
orgaan voor wat ik nu eens wil noemen "de vergrote Baronie", ook niet
worden uitgehold. De W. E. B. is anders van structuur en anders van
doelstelling enruiner van interessesfeer dan het bedoelde intergemeente
lijk overlegorgaan.
Het derde punt, waarvoor ik graag Uw aandacht vraag is de
recreatieOns raadslid Mevr. De Krom heeft daar naar gevraagd met het
oog vooral op campings.
Ik kom daar aanstonds even op, doch wil graag het vraaggtuk méér centraal
plaatsen. In de jongste vergadering van de Provinciale Staten heeft de
Commissaris der Koningin gezegd, dat hij tot zijn spijt moet erkennen dat
Brabant op het stuk der recreatie weinig plannen kende. Dat is jammer,
want uit zulke woorden valt af te leiden dat er dan helemaal geen plannen
van grote allure zijn. Een gemeente als de onze, waar mogelijkheden tot
recreatie van grote allure wellicht aanwezig zijn, kan zulk een uitspraak
niet onbetuigd voorbij laten gaan.
Ons College wil er dan ook graag even bij stil staan.
Van de woorden van Commissaris Kortmann stappen^dan even over naar het
interview dat het Algemeen handelsblad op 9 oktober j.l. had met Mr.Vrolijk,
de Minister voor Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk. Ik ga dan
voorbij aan wat de Minister zei over Monumentenzorg, over gedichten en
bermtoerisme. Wij staan wel stil bij zijn opvatting dat recreatie niet zo
ver mag gaan, dat noodzakelijk te behouden natuurschoongebieden onder de
voet zouden worden gelopen. Wij hebben zulke natuurschoongebieden en wij
zullen die dus moeten verdedigen. Daarin zijn wij tot op heden aardig
geslaagd, maar wij mogen wel oppassen, dat de campings - die erg rendabel
schijnen te zijn - dat sucses niet komen ondermijnen. Burgemeester en Wet
houders menen dat de vraag moet wordeh gesteld of en in welke mate en op
v/elke wijze wij ons tegenover de camping positiefkunnen opstellen zonder
ons natuurschoon op essentiële wijze te schaden, ^eze vraag is in studie
gegeven bij onze planologische adviseur. Hangende die studie is het
College van mening dat wilde camping-vorming dient te worden geweerd.
Van het resultaat dier studie zal t.z.t. de gemeenteraad in kennis
worden gesteld en de Raad zal dan - na deze kwestie te hebben overwegen
de nodige besluiten kunnen treffen.
- 4 -