12
Een op de huidige en vooral toekomstige behoeften gerichte ruimte
lijke ordening zal geen effect kunnen sorteren, indien zij in de lokale
sfeer moet worden verwezenlijkt in het kader van een op een voorbije tijd
afgestemde gemeentelijke indeling.
Dit aldus stellende, ontgaat het de Minister bepaald niet, dat zich
niet bij uitzondering het geval kan en zal voordeen dat, noch wat de
omvang noch wat het tijdstip betreft, omtrent de komende ontwikkelingen
voor een verre toekomst zekerheden kunnen worden verkregen. Als regel
is het zo dat een ontwikkeling tot stand komt, zonder dat zij tijdig
tevoren in omvang of in tijd kan worden bepaald.
Gevolg hiervan is dat een gemeentelijke herindeling zoals in het ver
leden in de Staten-generaal bij menig voorstel terecht is opgemerkt,
veelal'., te laat komt.
Het is het College eveneens bekend, dat Gedeputeerde Staten van
Noord-Brabant een levendige belangstelling hebben voor een goed functio
nerend samenwerkingsorgaan voor Breda en omliggende gemeenten en evenzo
voor een gebiedsuitbreiding van Breda. Het kan in dit verband waarschijn
lijk worden geacht, dat het College van Burgemeester en Wethouders van
Breda zijn inzichten terzake bij Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant
kenbaar heeft gemaakt. Alle verdere speculaties en geruchten op het punt
der gebiedsuitbreiding van Breda moeten naar het bekende maatschappe
lijke verschijnsel der duimzuigerij worden verwezen. Immers de gemeente
wet schrijft nauwkeurig en dwingend in de artikelen 157 e.v. voor hoe
zulke zaken moeten verlopen. Het College van onze gemeente is er dan ook
van overtuigd dat de inzichten van Burgemeester en Wethouders van Breda
eerst nog de Raad van Breda moeten passeren en nog niet tot enige
discussie - welke ook - met Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben
gevoerd. Ons College is dan ook niet verontrust. Het draagt de volle over
tuiging dat Gedeputeerde Staten conforme haar hoge verantwoordelijkheid
zich te zijner tijd en niet eerder een zelfstandig,een volstrekt onaf
hankelijk oordeel terzake zal vormen en een objectieve procedure bij de
vorming van dat oordeel zal volgen.
Ons College weet zich in deze overtuiging voorts nog gedekt door de Wet.
Uit een en ander mag worden afgeleid, dat concrete plannen bij bovenge-
mecntelijke instellingen nog steeds niet bestaan, doch wel de studie en
uitsluitend de studie is aangevangen. Het College hoopt dat bij die studie
wordt uitgegaan van de z.i. juiste opvatting, dat de bevolkingsaanwas van
de streek door de streek moet worden opgevangen en dat de bevolkingsaan
was van de stad Breda zeer wel mede door de omliggende gemeenten kan en
moet worden opgevangen.
Tot slot vestigt ons College er de aandacht op, dat bij gelegenheid van
de vrijwillige gebiedsafstand door Nieuw-Ginneken aan Breda in 1961 her
haaldelijk door Breda is betuigd, dat Breda hierdoor t.a.v. Nieuw-
Ginneken geen verdere apiraties voor gebiedafstand meer zou koesteren.
Afgezien nog van het vertrouwvolle dat uit zulke verklaring mag
worden gelezen, acht het College deze verklaring ook gebaseerd op rede
lijke overwegingen van stedebouwkundige en planologische aard.